ECLI:NL:RBDHA:2020:10620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3640
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag IOAW wegens twijfel over woonsituatie en gebruik van verklaringen als aanvullend bewijs

Op 13 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). De aanvraag werd afgewezen omdat er twijfels bestonden over de woonsituatie van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, het college, terecht twijfels had over de juistheid van de door eiser verstrekte informatie over zijn woonadres. Eiser had op zijn aanvraagformulier een adres opgegeven, maar uit onderzoek bleek dat hij mogelijk niet op dat adres woonde. Verweerder had ambtshalve onderzoek gedaan en een huisbezoek afgelegd, wat leidde tot de conclusie dat eiser zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van bewoners die tijdens het huisbezoek waren gesproken, als aanvullend bewijs mochten worden gebruikt. Eiser kon niet aantonen dat hij recht had op de IOAW-uitkering, en zijn beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3640

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk , verweerder

(gemachtigde: D. Drazenovic).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) afgewezen.
Bij besluit van 26 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit, onder aanvulling van de motivering daarvan, gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Als gevolg van de maatregelen rond het coronavirus heeft het onderzoek ter zitting met behulp van Skype plaatsgevonden op 1 september 2020. Eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder hebben aan de Skype-zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 10 september 2018 heeft eiser een IOAW-uitkering aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft hij als woonadres opgegeven de [adres] [huisnummer] te [plaats 1] , waarop hij in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven staat. Verweerder heeft ambtshalve onderzoek gedaan naar de woonsituatie van eiser en de informatie die hij daarover heeft verstrekt. Daarnaast hebben medewerkers van verweerder de woning van eiser in [plaats 1] bezocht en gesproken met de personen die zij daar aantroffen. Dit heeft geleid tot een rapportage van 15 november 2018 (het onderzoeksrapport). In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat eiser niet woont op het door hem opgegeven adres en dat hij zijn inlichtingenverplichting (ernstig) heeft geschonden.
2. Verweerder heeft vervolgens bij het primaire besluit de aanvraag van eiser afgewezen. Aan die weigering is ten grondslag gelegd dat eiser onvoldoende inlichtingen heeft gegeven, waardoor niet kan worden vastgesteld of hij tot de kring der rechthebbenden van de IOAW hoort. Het primaire besluit is met het bestreden besluit gehandhaafd, waarbij de motivering is aangevuld door hieraan toe te voegen dat niet kan worden vastgesteld of eiser woonplaats in de gemeente [plaats 1] heeft.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Hij bestrijdt dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser stelt dat er geen redelijke grond was voor het afleggen van een huisbezoek op 6 november 2018. Hij is van mening dat de resultaten van het onderzoek onrechtmatig zijn, omdat de verklaringen van de personen die verweerder heeft gesproken gelijk te stellen zijn met anonieme getuigenverklaringen en dat deze niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden. Indien daarvan toch mag worden uitgegaan is eiser van mening dat er geen aanwijzingen zijn waaruit geconcludeerd kan worden dat eiser niet verblijft op het door hem opgegeven adres.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 11 van de IOAW bestaat het recht op uitkering jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
4.2.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de vraag waar iemand zijn woonplaats heeft, te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is daarbij verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonplaats te verstrekken, aangezien die gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op een IOAW-uitkering.
4.3.
Artikel 13, eerste lid, van de IOAW bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald. Op grond van het tweede lid is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
4.4.
De rechtbank overweegt dat er sprake is van een aanvraagsituatie, zodat het aan de aanvrager is om aan te tonen dat er recht op een uitkering bestaat. Het is vervolgens aan verweerder om de door de aanvrager aangedragen gegevens op juistheid te controleren. In dit verband bestaat de mogelijkheid om, indien op basis van objectieve en verifieerbare feiten en omstandigheden gegronde twijfels bestaan over de door de aanvrager verstrekte gegevens met betrekking tot zijn leefsituatie, de verstrekte gegevens te controleren door middel van een huisbezoek.
4.5.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2020:834) is sprake van een redelijke grond voor een huisbezoek als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dat en op grond van welke concrete feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand, en het bijstandverlenend orgaan deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren.
4.6.
In het onderzoeksrapport wordt toegelicht dat uit het Kadaster en uit gegevens van Suwinet is gebleken dat eiser mede-eigenaar is van zowel de woning op het door hem opgegeven adres in [plaats 1] , als van een woning in Nootdorp. Beide woningen zijn eigendom van zowel eiser als – naar hij stelt – zijn ex-vriendin, die staat ingeschreven op het adres in Nootdorp. Eiser heeft niet aan verweerder gemeld dat hij twee woningen bezit. Voorts blijkt dat er twee zonen van eiser ingeschreven staan op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats 1] , terwijl op het aanvraagformulier is aangekruist dat eiser daar alleen woonde. Verder heeft bij een bezoek aan de woning in [plaats 1] op 31 juli 2018, dat werd afgelegd naar aanleiding van een eerdere aanvraag van eiser, een buurtbewoner verklaard dat de woning werd gebruikt als pension en dat hierin meerdere kamers werden verhuurd. Uit het rapport komt voorts naar voren dat eiser in de onderzochte periode één keer in [plaats 1] heeft gepind, terwijl er in die periode 14 pintransacties met zijn bankpas in Hoofddorp hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft daarnaast vastgesteld dat op een vaststellingsovereenkomst tussen eiser en zijn toenmalige werkgever uit 2013 het adres in [plaats 2] is opgenomen als adres van eiser, terwijl eiser daar nooit ingeschreven heeft gestaan.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op de bevindingen in het onderzoeksrapport, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat twijfel bestond over de woonsituatie van eiser. Daarmee bestond een redelijke grond voor het afleggen van het bezoek aan de woning van eiser op 6 november 2018.
4.8.
De toezichthouders die de woning in [plaats 1] op 6 november 2018 hebben bezocht, hebben hiervan een verslag gemaakt. Hieruit volgt dat de deur werd geopend door een Engels sprekende man die verklaarde dat hij samen met een andere man in de woning verbleef. Hij betaalde naar eigen zeggen huur aan een man en een vrouw, die niet in de woning verbleven maar één keer per twee weken langskwamen. De man had van collega’s die voorheen in de woning verbleven begrepen dat hier woonruimte gehuurd kon worden.
De huisgenoot van deze man heeft eveneens een verklaring afgelegd. Hij verklaarde dat hij sinds ongeveer anderhalve maand op dit adres verbleef, dat hij huur betaalde aan een man en een vrouw en dat hij van ex-collega’s had gehoord dat op dit adres woonruimte beschikbaar was.
De toezichthouders hebben vastgesteld dat beide mannen na het gesprek uit de woning vertrokken en dat zij de voordeur afsloten met een sleutel.
4.9.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de verklaringen van beide bewoners gelijkgesteld moeten worden met anonieme getuigenverklaringen en daarom niet bruikbaar zijn als bewijs. Nog daargelaten of sprake is van anonieme getuigenverklaringen nu eiser op de hoogte is geraakt van de identiteit van beide personen doordat hij zijn dossier heeft meegenomen uit het gemeentehuis na een gesprek met medewerkers van verweerder, geldt dat ook anonieme verklaringen als ondersteunend bewijs dienst kunnen doen. In dit geval heeft verweerder de verklaringen dan ook mogen gebruiken in aanvulling op en ter versterking van de concrete en verifieerbare gegevens uit het onderzoeksrapport, zoals weergegeven onder 4.6.
4.1
Gelet op de bevindingen zoals vastgelegd in het onderzoeksrapport heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat gerede twijfel was ontstaan over de woonsituatie van eiser. Het lag op de weg van eiser om deze twijfel weg te nemen. Eiser is daarin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Zijn stelling dat hij samenwoonde met de beide huurders op het adres in [plaats 1] is hiervoor onvoldoende. Deze stelling vindt geen enkele steun in de verklaringen van de huurders. Bovendien verhoudt deze stelling zich niet met de informatie op het aanvraagformulier, waarin eiser (onder punt 4) heeft aangekruist dat hij alleen woont.
4.11
Uit het voorgaande volgt dat de woonsituatie van eiser onduidelijk is gebleven. Eiser had die onduidelijkheid voor een goede beoordeling van zijn recht op de aangevraagde uitkering moeten wegnemen. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet kon worden vastgesteld dat eiser tot de kring van rechthebbenden op een IOAW-uitkering behoorde.
4.12
Voor zover eiser heeft betoogd dat hij als gevolg van zijn medische gesteldheid niet in staat was tot het verstrekken van de vereiste informatie, slaagt dit betoog niet. Eiser heeft geen objectieve en verifieerbare medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij door zijn psychische toestand niet in staat was om inlichtingen te verstrekken dan wel iemand te machtigen om dit namens hem te doen.
4.13.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.