ECLI:NL:RBDHA:2020:1061

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
7751071 \ RL EXPL 19-10938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eenzijdige wijziging van onvoorwaardelijke toeslagverlening in pensioenovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de Stichting Fractiebureau CDA over de wijziging van de pensioenovereenkomst. [Eiseres] vorderde onder andere dat de eenzijdige wijziging van de toeslagverlening door Fractiebureau CDA niet rechtsgeldig was en dat zij recht had op onvoorwaardelijke toeslagverlening. De kantonrechter oordeelde dat de door Fractiebureau CDA aangezegde wijziging in strijd was met artikel 20 van de Pensioenwet, dat bepaalt dat opgebouwde pensioenaanspraken voor aanspraakgerechtigden niet gewijzigd kunnen worden. De kantonrechter stelde vast dat [eiseres] recht had op onvoorwaardelijke toeslagverlening, zoals eerder was toegezegd, en dat de eenzijdige wijziging door Fractiebureau CDA niet rechtsgeldig was. De rechter wees de vorderingen van [eiseres] toe en veroordeelde Fractiebureau CDA tot nakoming van de pensioenovereenkomst. De zaak benadrukt de bescherming van opgebouwde pensioenaanspraken onder de Pensioenwet en de beperkingen van eenzijdige wijzigingen in pensioenovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
KB/cd
Rolnr.: 7751071 \ RL EXPL 19-10938
11 februari 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres] ,wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J. Kaldenberg,
tegen
de stichting Stichting Fractiebureau CDA,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R. van Arkel.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “Fractiebureau CDA”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 2 mei 2019;
- de conclusie van antwoord;
- de brief van 21 november 2019 met producties van de zijde van Fractiebureau CDA;
- de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Op 29 november 2019 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door de heer mr. J. Kaldenberg. Namens Fractiebureau CDA is de heer [betrokkene 1] verschenen, bijgestaan door de heer mr. J. van Arkel. Beide partijen hebben pleitnotities overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2. Feiten
2.1.
[eiseres] is van 1 augustus 1977 tot 1 juli 1994 bij Fractiebureau CDA in dienst geweest. Tijdens dit dienstverband heeft zij pensioen opgebouwd.
2.2.
Per 1 januari 2001 is aan [eiseres] een onvoorwaardelijke toeslagverlening (indexatie) toegezegd over de pensioenaanspraken die tot die datum waren opgebouwd. In het pensioenreglement (hierna: “Pensioenreglement 2001”), zoals dat per die datum luidde, was in artikel 20 hierover het volgende opgenomen:
Artikel 20. Toeslagen op pensioenen
1. Indien en voorzover de middelen van het depot dit toelaten, zullen elk jaar op 1 januari:
a. de premievrije pensioenen van de gewezen deelnemers die voor 1 januari 2001 met ontslag zijn gegaan;
b. de tot en met 31 december 2000 tijdsevenredig afgefinancierde pensioenen uit hoofde van de voorgaande regelingen van de werkgever;
c. de pensioenen die op 31 december 2000 reeds waren ingegaan,
worden aangepast met het door het CBS vastgestelde percentage waarmee het
loonindexcijfer over de maand oktober van het voorafgaande kalenderjaar is gestegen ten opzichte van het loonindexcijfer over de maand oktober van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.
Indien de middelen van het depot niet toereikend zijn, komen de kosten van indexering geheel voor rekening van de werkgever.
2.3.
In het pensioenreglement is verder, voor zover van belang, opgenomen:
Artikel 24. Aanpassing van de pensioenaanspraken
1. De werkgever kan de betaling van zijn verdere bijdragen verminderen of geheel staken, indien naar zijn oordeel bedrijfsbelang dit noodzakelijk maakt als gevolg van een ingrijpende wijziging van omstandigheden.
Wordt van dit recht gebruik gemaakt, dan zullen de pensioenaanspraken en de daarmee corresponderende verzekeringen aan de gewijzigde omstandigheden worden aangepast.
2. Indien sociale wetten, fiscale wetten of verplicht gestelde pensioenvoorzieningen worden ingevoerd of gewijzigd, zal de werkgever, indien hij daartoe termen aanwezig acht, de in dit pensioenreglement neergelegde pensioenregeling - met inachtneming van eventuele wettelijke voorschriften - aan de gewijzigde omstandigheden aanpassen.
3. Indien de werkgever tot het in lid 1 en/of 2 vermelde wenst over te gaan, stelt hij de deelnemers en de verzekeraar hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.
De op grond van reeds gedane betalingen verworven aanspraken op pensioen zullen echter niet worden aangetast.
4. De werkgever is niet aansprakelijk voor een als gevolg van toepassing van wettelijke voorschriften ontstane vermindering van de pensioenen.
2.4.
Op 8 april 2004 heeft de heer [betrokkene 2] in een e-mailbericht aandacht gevraagd voor de pensioenregeling van het CDA. In dit e-mailbericht is, voor zover van belang, het navolgende opgenomen:
‘(…) Daarnaast worden de pensioenen geïndexeerd tot een maximum van 3% om inflatie en loonstijgingen te kunnen ondervangen. Deze indexering geldt ook voor onze gepensioneerden en onze “slapers”, dit zijn voormalige werknemers die een tijd bij de fractie gewerkt hebben en nu voor een andere werkgever werken en niet besloten hebben tot waardeoverdracht. In de pensioenregeling is afgesproken dat deze indexering onvoorwaardelijk is. (…)
We lopen er inmiddels tegenaan dat we inmiddels veel “slapers” hebben waarvoor we nog ieder jaar de indexering moeten betalen. Depots en andere voorzieningen schieten op dit punt tekort.(…)
Er kan echter n.a.v. bovenstaande voor ons allemaal een probleem ontstaan.
Pensioencontracten worden afgesloten voor lange tijd waarbij er vanuit wordt gegaan dat ook de financiering (met name de indexering) voor lange tijd gewaarborgd is. Dit zou bijvoorbeeld ook kunnen door een reservering in de trekkingsrechten. Dit betekent dat binnen de trekkingsrechten bepaalde overschotten gelabeld moeten worden voor pensioenreservering zoals dat inmiddels ook kan voor een personele reserve. (…)
Het probleem kan voor ons ontstaan op het moment dat een politieke partij niet meer vertegenwoordigd is in de Kamer. Op dat moment vervallen namelijk ook de trekkingsrechten voor de langere termijn. Dit betekent dat een partij die uit de Kamer verdwijnt dus ook haar toekomstige verplichtingen niet meer na kan komen.
Een soortgelijk probleem doet zich voor bij partijen die na verkiezingen sterk verkleind worden. Na één jaar worden deze partijen namelijk ook met eenzelfde percentage gekort op hun trekkingsrechten en bestaan er, onder de huidige regeling, dus geen reserves voor de lange termijn.
Graag jullie reactie op bovenstaande zodat ik kan bepalen of nader overleg vereist is en of we binnen onze financieringsstructuur om nadere regeling (bijvoorbeeld binnen de Raming) moeten vragen.’
2.5.
Op 1 april 2011 is het ouderdomspensioen van [eiseres] ingegaan.
2.6.
Ten behoeve van de onvoorwaardelijke toeslagverlening voor deelnemers van vóór 1 januari 2001 is in 2013 een voorziening gevormd € 1.130.000,00 en in de jaar-rekening van Fractiebureau CDA opgenomen. De omvang van deze voorziening was gebaseerd op de indexatiekoopsom voor deze groep deelnemers, zoals berekend door en opgenomen in een rapportage van actuaris [namen actuaris]
2.7.
Op 4 september 2014 heeft Fractiebureau CDA aan [eiseres] , en aan anderen die recht hadden op onvoorwaardelijke toeslagverlening, een brief met een bijlage en een formulier gestuurd met het verzoek om in te stemmen met de omzetting van een onvoorwaardelijke toeslagverlening naar een voorwaardelijke toeslagverlening. In deze brief is, voor zover van belang, het navolgende opgenomen:
‘(…)
Wij richten ons tot u voor een aanpassing van uw CDA pensioenregeling.
Het pensioen dat u tot 2001 bij ons heeft opgebouwd wordt jaarlijks automatisch aangepast aan de inflatie. Dit is contractueel zo vastgelegd. Dit brengt met zich mee dat we voldoende geld in kas moeten hebben om aan deze verplichting te kunnen voldoen. Het gaat hierbij inmiddels om aanzienlijke aan te houden reserves, die in de miljoenen lopen. Het vormen van deze reserves, om tot in lengte van jaren de contractueel vastgelegde onvoorwaardelijke indexatie te financieren, is voor het CDA onbetaalbaar geworden.
(..)
Voorstel
Daarom vragen wij van u om afstand te doen van de contractueel vastgelegde onvoorwaardelijke indexatie en in te stemmen met voorwaardelijke indexatie, net zoals dat van toepassing is voor alle vanaf 2001 bij het CDA opgebouwde pensioenaanspraken. In bijlage 1 leggen we dit nader uit.
(…)
Gevolgen
De wijziging die we nu voorstellen betreft het laten vervallen van het onvoorwaardelijke karakter van de indexatie. Indexatie zelf zal blijven, maar dan als voorwaardelijke toezegging.
(…)
Het vervallen van de onvoorwaardelijke toezegging heeft tot gevolg dat het CDA geen omvangrijke reserves aan hoeft te gaan houden. Hierdoor zullen er geen grote negatieve gevolgen voor de huidige organisatie optreden en wordt een nieuwe ronde van gedwongen ontslag bij het CDA voorkomen.
Uw instemming
We verzoeken u uw individuele instemming te geven om de pensioenregeling aan te kunnen passen. Door het ondertekenen van bijgaande akkoordverklaring geeft u aan dat u instemt met de omzetting van onvoorwaardelijke naar voorwaardelijke indexatie. Wij ontvangen uw reactie graag uiterlijk 18 oktober 2014.
(…)
Bijlage 1:
Deze brief bevat een appèl op u om afstand te doen van de onvoorwaardelijkheid van de
indexatie van uw tot 2001 opgebouwde pensioen. Wij leggen dat hieronder nader uit.
(…)
Situatie van het CDA tot op heden
Het CDA wil als goed werkgever voor zowel de huidige en voormalige medewerkers als de pensioengerechtigden een goed pensioen mogelijk houden. Een geïndexeerd pensioen hoort daar ook bij. Daarom heeft het CDA tot op heden, indien nodig, altijd geld bijgestort om de indexatie mogelijk te maken. Voor alle categorieën medewerkers is zodoende altijd sprake geweest van een gelijke behandeling door bijstorting voor iedereen.
Wel is duidelijk dat de verhoudingen in het deelnemersbestand de solidariteit onder druk zetten.
(…)
(Logo CDA)
Verklaring instemming wijziging Pensioenovereenkomst
Hierbij ga ik:
Naam:…………
akkoord met het vanaf 1 januari 2014 aanpassen van de onvoorwaardelijke indexatie
(toeslagen) toezegging in een voorwaardelijke toezegging van indexatie (toeslagen) in mijn
CDA pensioenregeling van voor 2001 met Aegon, zoals toegelicht in de brief van 4
september 2014.
Ik ga dan ook akkoord met aanpassing van de pensioenovereenkomst tussen het CDA en mij conform het voorgaande.
Plaats:………..
Datum:…….....
Handtekening:………..’
2.8.
[eiseres] heeft Fractiebureau CDA bericht dat zij niet met het voorstel wilde instemmen. Ook brieven van Fractiebureau CDA van 9 maart 2015 en 18 juni 2015 hebben er niet toe geleid dat [eiseres] alsnog heeft ingestemd met omzetting van de onvoorwaardelijke indexatieverplichting naar een voorwaardelijke indexatieverplichting.
2.9.
In verband met het feit dat 70 % van de deelnemers wel met de genoemde omzetting heeft ingestemd, heeft Fractiebureau CDA in 2015 70% van de voorziening laten vrijvallen. Blijkens de staat van baten en lasten uit de jaarrekening van 2015 bedroeg de vrijval € 624.497,00 en was er als gevolg van deze vrijval een positief exploitatieresultaat in 2015 van € 460.876,00. Uit de balans blijkt dat de ‘voorziening onvoorwaardelijke indexatie’ mede door de genoemde vrijval is afgenomen van € 1.079.822,00 naar € 395.961,00. Daarnaast is in 2015 de verschuldigde premie voor de deelnemers van vóór 2001 ad € 59.367,00 op de voorziening in mindering gebracht. In het hoofdstuk waarderingsgrondslagen en resultaat bepaling in de toelichting in de jaarrekening is hierover, en over de vrijval, op pagina 10 het navolgende opgenomen:

(…) De indexatie verplichting met betrekking tot de voor het personeel geldende pensioenregeling wordt gefinancierd door afdrachten aan de pensioenverzekeraar. De verschuldigde premie voor de deelnemers van vóór 2001 wordt ten laste van de voorziening gebracht (2015: € 59.367,- en 2014: € 50.178,-). De verschuldigde premie voor de deelnemers na 2001 wordt als last in de staat van baten en lasten verantwoord.
Vanwege het feit dat het Fractiebureau in 2015 voor 70% van de deelnemers binnen het
[Het] pensioencontract voor 2001 toestemming heeft gekregen voor een jaarlijkse voorwaardelijke pensioenindexatie is de pensioenvoorziening gedeeltelijk vrij komen te vallen.(…)’
2.10.
Uit de jaarrekening van 2016 blijkt dat er in dat jaar een nieuw pensioencontract bij ABN Amro is afgesloten. De oude pensioenen bleven bij Aegon staan. De wijziging leidt tot een ander uitgangspunt bij het hanteren van de voorziening, die in 2016 afneemt met € 21.745,00. Laatstgenoemd bedrag is als vrijval in de staat van baten en lasten is opgenomen. In het hoofdstuk waarderingsgrondslagen en resultaat bepaling is hierover op pagina 10 het navolgende opgenomen:
‘(…) De verschuldigde premies voor de deelnemers van vóór 2001 komen ten laste van de voorziening. De verschuldigde premie voor de deelnemers na 2001 wordt als last in de staat van baten en lasten verantwoord.
Over 2016 waren de indexatiekosten voor de Stichting echter nihil. De indexatie (1,2346%) kon voor alle deelnemers uit het daarvoor bestemde depot bij Aegon worden gefinancierd. Dit is veroorzaakt doordat het pensioencontract bij Aegon slapend is geworden. Daardoor worden geen overrentes meer uitgekeerd en kosten in rekening gebracht bij de stichting. Deze komen nu ten laste van het depot. De situatie is dus veranderd en daarom hanteren we over 2016 en later jaren het uitgangspunt van de voorziening, namelijk 1%. Dit is ook verenigbaar met het gegeven dat het bij deze voorziening uitsluitend gaat om het eventueel financieren van het verschil tussen het behaalde rendement in het depot en het CBS loonindexcijfer.’
2.11.
Uit de jaarrekening van 2017 van Fractiebureau CDA blijkt dat het exploitatieresultaat in 2017 € 293.384,00 (positief) was. De ‘voorziening Onvoorwaardelijke indexatie verplichting’ is blijkens de balans gedaald van € 374.216 per 31 december 2016 naar nihil per 31 december 2017. In de jaarrekening is hierover op pagina 5 het navolgende opgenomen:
‘Wel blijft het noodzakelijk de onvoorwaardelijke en voorwaardelijke indexatieverplichtingen te beëindigen. De daartoe ontvangen offertes over 2017 zijn wederom van een dusdanig hoge omvang (ca. € 350.000,-) dat dit redelijkerwijs niet van de huidige Fractie en haar medewerkers gevraagd kan worden. Over de afgelopen 10 jaar is voor alle medewerkers en oud medewerkers voorzien in volledige indexaties. Ook voor 2017 is besloten hieraan tegemoet te komen, door vrijwel volledig gebruik te maken van de voorziening pensioenindexaties. Echter, vanaf 2018 en verder zal deze vanzelfsprekendheid niet langer kunnen gelden.
(…)’
En op pagina 14 bij de toelichting op de staat van baten en lasten:
‘(…)
In 2017 was er sprake van verschuldigde indexatie premies aan de pensioenverzekeraar van € 349.836,00. Dit bedrag zal in de loop van 2018 door onze pensioenverzekeraar in mindering worden gebracht op het saldo rekening-courant.
Het restant van de voorziening onvoorwaardelijke indexatie € 24.380,00 is als bate in de staat van baten en lasten opgenomen.’
2.12.
Bij brief van 12 juli 2018 heeft Fractiebureau CDA [eiseres] bericht dat Fractiebureau CDA, bij gebreke van instemming met genoemde wijziging, genoodzaakt is om de pensioenaanspraken eenzijdig aan te passen. In deze brief is voor zover van belang het navolgende opgenomen:
‘Geachte mevrouw,
Ruim drie jaar geleden hebben wij u geïnformeerd over ons voornemen om de CDA
pensioenregeling aan te passen. De aanpassing betrof de omzetting van deonvoorwaardelijkepensioenindexatie in eenvoorwaardelijkeindexatie, voor wat betreft het
pensioen dat u tot 2001 bij ons heeft opgebouwd. Het merendeel van de mensen die wij
destijds hebben aangeschreven, heeft ingestemd met ons verzoek. U heeft expliciet
aangegeven niet in te stemmen met deze aanpassing.
De instemming van het merendeel van de pensioenverzekerden betekende niet dat er in het
geheel niet meer zou worden geïndexeerd. In de jaren 2015, 2016 en 2017 hebben we, voor
zowel de gepensioneerden als voor de actieve deelnemers, het opgebouwde pensioen
volledig [‘volledig’ cursief in origineel, kantonrechter] kunnen indexeren. De financiële positie van het CDA en de lage rentestanden maken echter dat wij voor het jaar 2018 niet tot (volledige) indexatie kunnen overgaan.Omdat u niet instemde met de omzetting van de onvoorwaardelijkheid van de indexatie, zijn wij genoodzaakt uw pensioenaanspraken eenzijdig aan te passen.Met deze brief informeren wij u over de gevolgen van deze stap. Maar eerst geven wij u een korte samenvatting van het proces tot nu toe.
Wat eraan vooraf ging
Het pensioen dat u tot 2001 bij ons heeft opgebouwd werd jaarlijks automatisch aangepast
aan de inflatie. Dit was contractueel zo vastgelegd. Door deze onvoorwaardelijke indexatie
waren wij verplicht om grote reserves aan te houden om ook in de toekomst aan deze verplichtingen te kunnen voldoen. Deze reserves liepen op tot in de miljoenen en waren
voor het CDA onbetaalbaar geworden. Mede door de instemming van het merendeel van de
verzekerden om de onvoorwaardelijkheid van de indexatie te laten vervallen, verviel deze
verplichting tot het aanhouden van grote reserves voor een substantieel deel.
Wat is de situatie nu
De financiële positie van de partij als geheel is op dit moment zeer zorgelijk. Zo heeft de
landelijk penningmeester op het laatste CDA congres van november 2017 een schets
gegeven van de huidige financiële positie van de vereniging. Door de teruglopende
ledenaantallen en daarmee de teruglopende subsidie- en contributiegelden zijn in de
afgelopen zes jaar de verenigingsinkomsten met bijna 25% gedaald. De financiële teruggang is in het verleden voor een groot deel opgevangen door de personele formatie op het landelijke niveau in te krimpen, terwijl de dienstverlening grotendeels ongewijzigd bleef. De grens daarin is bereikt. We zullen nu meer fundamentele veranderingen moeten
doorvoeren. Dit is reden voor een breed pakket aan maatregelen waarin de gehele
partijstructuur en -financiering onder de loep wordt genomen. Zo ook de pensioenindexatie. Mede door de lage rentestand bedroeg de totale betaling aan pensioenindexatie voor alle CDA-geledingen in 2017 circa 600.000 euro! Een enorm bedrag dat een onevenredig zware wissel trekt op de begrotingen van de diverse CDA-geledingen.
Wat gaat er in 2018 wijzigen
Het is de verwachting dat wij voor 2018 (wederom) een zeer groot bedrag aan indexatie
moeten betalen, als wordt besloten tot (volledige) indexatie. Om te voorkomen dat we
onverantwoord diep moeten snijden in de taken en werkzaamheden van onze partij op alle
niveaus (lokaal, provinciaal, landelijk) én wederom in de personele bezetting van de partij, is het noodzakelijk om dit jaar anders te handelen dan voorgaande jaren.Daarom hebben wij tot onze grote spijt moeten besluiten voor 2018 geen volledige pensioen indexatie toe te
kennen.Welk percentage indexatie wij exact voor 2018 kunnen aanbieden, zal pas aan het
einde van het jaar bekend zijn, wanneer wij beschikken over de precieze offertes van onze
pensioenverzekeraar. Hierover ontvangt u later dit jaar meer informatie.
Zoals hiervoor opgemerkt wordt de indexatieregeling door ons (eenzijdig) aangepast van een onvoorwaardelijke naar een voorwaardelijke indexatie. De indexatieregeling wordt zodanig gewijzigd dat indien en voorzover de middelen van het depot dit toelaten (dit is het geval als er meer rendement wordt gemaakt dan de rekenrente waarmee de premies en de toekomstige pensioenverplichtingen zijn berekend) elk jaar op 1 januari het pensioen dat u
tot 2001 bij ons heeft opgebouwd wordt aangepast met het door het CBS vastgestelde
percentage waarmee het loonindexcijfer over de maand oktober van het voorafgaande
kalenderjaar is gestegen ten opzichte van het loonindexcijfer over de maand oktober van het daaraan voorafgaande jaar. Indien de middelen van het depot niet toereikend zijn, vindt de indexatie slechts plaats indien en voorzover het bestuur daartoe besluit. En dat zal alleen zo zijn als de bedrijfseconomische situatie van het CDA dat toelaat.
Voor het pensioen opgebouwd na 1 januari 2001 gold reeds een voorwaardelijke
indexatieregeling. Deze blijft van toepassing.
Twee zaken kunnen we u op voorhand toezeggen. Ten eerste, het gelijkheidsbeginsel: de
aanpassing van de indexatiepercentage voor 2018 zal voor alle [‘alle’ cursief in origineel, kantonrechter] CDA-geledingen en voor alle [‘alle’ cursief in origineel, kantonrechter] deelnemers gelijk zijn. Gepensioneerden c.q. oud-medewerkers krijgen dus geen
andere/lagere indexatie dan huidige medewerkers. Ten tweede zal in volgende jaren, mede
op basis van de dan geldende rentestanden, opnieuw worden bekeken of het financieel
mogelijk is om een eventuele achterstand weer (deels) in te halen.
Tot slot
U ontvangt op korte termijn het (aangepaste) pensioenreglement van Aegon (de pensioenuitvoerder) waarin de nieuwe indexatieregeling is opgenomen.
Voor de volledigheid melden wij u nog dat de vakbond (CNV Publieke Zaak) achter de
voorgestelde wijziging staat en ook de Ondernemingsraad van het Partijbureau daarmee
heeft ingestemd.
(…)’
2.13.
Bij brief van 31 augustus 2018 heeft [eiseres] Fractiebureau CDA bericht niet met de eenzijdige wijziging te kunnen instemmen.
2.14.
Uit de jaarrekening van 2018 van Fractiebureau CDA blijkt dat het exploitatieresultaat in 2018 € 73.133,00 was. De reservepositie, bestaande uit de egalisatiereserve en trekkingsrechten, komt daardoor uit op € 1.045.676,00. In de jaarrekening 2018 is hierover op pagina 9, voor zover van belang, het navolgende opgenomen:
‘(…)
Continuïteit
Door een positief resultaat in 2018 ten bedrage van € 73.133,- komen de egalisatiereserve en de trekkingsrechten gezamelijk uit op € 1.045.676,- eind 2018. Er ligt op dit moment een begroting 2019 voor die vanwege de personele uitbreidingen een tekort laat zien. Omdat het Fractiebureau een kostenbewust en zuinig beleid voert, blijft de gewenste minimale reservepositie van € 500.000,- binnen bereik. Ook indien rekening wordt gehouden met de autonome salarisstijging blijkt dat deze tekorten over de gehele kabinetsperiode kunnen worden opgevangen. Er wordt ingeteerd op de reservepositie, echter slechts in beperkte mate. Hierdoor zal op de lange termijn de continuïteit van de Stichting gewaarborgd blijven.
(…)’
2.15.
Fractiebureau CDA heeft van Aegon drie offertes van 31 oktober 2019 ontvangen voor een éénmalige toeslag van 1,5654% per 1 januari 2018 voor (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden van Fractiebureau CDA voor een drietal pensioencontracten. De bruto koopsom komt in totaal uit op € 465.408,00.

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de door het Fractiebureau CDA aangezegde eenzijdige
wijziging van de toeslagverlening niet rechtsgeldig is;
II. voor recht te verklaren dat het Fractiebureau CDA gehouden is de onvoorwaardelijke toeslagverlening onverkort te blijven toepassen;
III. het Fractiebureau CDA te veroordelen tot nakoming van de pensioenovereenkomst, in die zin dat met betrekking tot de door [eiseres] opgebouwde pensioenaanspraken onvoorwaardelijke toeslagverlening toegekend zal blijven worden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat het Fractiebureau CDA daarmee in gebreke blijft en zulks [?];
IV. het Fractiebureau CDA te veroordelen om aan [eiseres] , binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis, een opgave te verstrekken van
toeslagverlening over de jaren 2011 tot en met 2017 waarin tevens inzichtelijk is
gemaakt in welke mate rekening is gehouden met de ontwikkeling van het salarisniveau van de werknemers, welke ontwikkeling krachten[s] het pensioenreglement dient te worden meegenomen in de vaststelling van de toeslagverlening voor gepensioneerden, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat het Fractiebureau CDA daarmee in gebreke blijft;
V. het Fractiebureau CDA te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 462,50 exclusief BTW, en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. het Fractiebureau CDA te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede de kosten voor de gemachtigde.
3.2.
[eiseres] legt aan deze vordering - kort samengevat - ten grondslag dat zij nog steeds recht heeft op een onvoorwaardelijke toeslagverlening. De eenzijdige wijziging van een onvoorwaardelijke naar een voorwaarde toeslagverlening is niet rechtsgeldig. Artikel 20 Pensioenwet staat hieraan in de weg. Bovendien is het artikel uit het pensioenreglement waar Fractiebureau CDA zich op beroept, artikel 24, geen wijzigingsbeding maar een premievoorbehoud.
3.3.
Fractiebureau CDA heeft primair als verweer aangevoerd dat er een eenzijdig wijzigingsbeding is overeengekomen (artikel 24 lid 1 Pensioenreglement 2001) en dat artikel 20 Pensioenwet niet aan een eenzijdige wijziging van een onvoorwaardelijke toeslagverlening in de weg staat. Subsidiair heeft Fractiebureau CDA zich op het standpunt gesteld dat het in stand laten van de onvoorwaardelijke toeslagverlening naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW.

4.Beoordeling

Verklaringen voor recht en veroordeling tot nakoming pensioenovereenkomst
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de door Fractiebureau CDA aangezegde eenzijdige wijziging van de toeslagverlening rechtsgeldig is. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord, is Fractiebureau CDA gehouden de onvoorwaardelijke toeslagverlening te blijven toepassen. In dat geval dient beoordeeld te worden of Fractiebureau CDA onverkort aan die verplichting kan worden gehouden.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [eiseres] op grond van artikel 20 Pensioenreglement recht heeft op onvoorwaardelijke toeslagverlening (hierna ook: indexatie). In geschil is wel of deze onvoorwaardelijke indexatie eenzijdig gewijzigd kan worden in een voorwaardelijke indexatie.
4.3.
[eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat – voor zover artikel 24 Pensioenreglement al een wijzigingsbeding zou zijn, wat zij betwist – wijziging voor aanspraakgerechtigden niet mogelijk is op grond van artikel 20 Pensioenwet. Zij heeft er daarbij op gewezen dat zij al een pensioenaanspraak had toen artikel 20 Pensioenwet in 2007 in werking trad. Zij was daarmee een aanspraakgerechtigde in de zin van de Pensioenwet en artikel 20 Pensioenwet bepaalt dat in geval van een wijziging van een pensioenovereenkomst, opgebouwde pensioenaanspraken voor aanspraakgerechtigden niet worden gewijzigd, behoudens in geval van niet van toepassing zijnde uitzonderingen.
4.4.
Artikel 20 Pensioenwet luidt als volgt:
‘In geval van een wijziging van een pensioenovereenkomst worden de voor de aanspraakgerechtigden tot het tijdstip van wijziging opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd, behoudens het bepaalde in de artikelen 76,78, 83 en 134.’
4.5.
Voor de uitleg en toepassing van dit artikel is allereerst van belang wat er onder het begrip ‘pensioenaanspraak’ wordt verstaan. Dit begrip is in artikel 1 Pensioenwet als volgt gedefinieerd:

pensioenaanspraak: het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening’
De kantonrechter is, anders dan Fractiebureau CDA betoogt, van oordeel dat uit de definitie van pensioenaanspraak volgt dat onvoorwaardelijke toeslagverlening onder het begrip pensioenaanspraak valt, nu alleen voorwaardelijke toeslagverlening is uitgezonderd. Dit wordt bevestigd door hetgeen in de Memorie van Toelichting over het begrip pensioenaanspraak is opgenomen (
Kamerstukken II2005/2006, 30413, nr. 3, p. 172):
‘Het begrip pensioenaanspraak ziet ook op de aanspraak op onvoorwaardelijke aanslagen, maar niet op voorwaardelijk overeengekomen toeslagverlening.’
4.6.
Daarnaast blijkt uit de wetsgeschiedenis van de Pensioenwet dat de bedoeling en strekking van artikel 20 Pensioenwet is dat opgebouwde aanspraken niet gewijzigd kunnen worden, behoudens hier niet relevante uitzonderingen, en dat hieronder mede zijn begrepen aanspraken op onvoorwaardelijke toeslagen. Dit laatste blijkt zeer duidelijk uit de Memorie van Antwoord bij de handeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer (
Kamerstukken I, 2006-2007, 30 413, C, pag. 11):
‘Wanneer tijdens de periode dat het pensioen van een gepensioneerde is opgebouwd geen beperking was aangebracht in de verlening van toeslagen, en dus sprake is geweest van onvoorwaardelijke toeslagverlening, kan ook de indexatie van het pensioen van gepensioneerden niet worden beperkt als gevolg van een wijziging van de inhoud van de pensioenregeling. Op grond van artikel 19 van de Pensioenwet [kantonrechter: inmiddels artikel 20 van de Pensioenwet] kunnen de opgebouwde pensioenaanspraken immers niet worden gewijzigd als gevolg van een wijziging van de pensioenovereenkomst. Aangezien in het verleden toegezegde onvoorwaardelijke toeslagen onderdeel uitmaken van de pensioenaanspraken van gepensioneerden, volgt hieruit dat ook de indexatie van reeds ingegane pensioenen niet meer beperkt kan worden. Dat zou immers een ongeoorloofde beperking van in het verleden opgebouwde pensioenaanspraken betekenen.’
4.7.
Het feit dat in het Nota naar aanleiding van het verslag (
Kamerstukken II2005-2006, 30413, nr. 17, p. 34) een andere opinie is terug te vinden, zoals Fractiebureau CDA heeft aangevoerd, doet daar naar het oordeel van de kantonrechter niet aan af. Daarbij is van belang dat deze Nota dateert van een eerder moment in de Parlementaire Geschiedenis dan de Memorie van Antwoord zoals deze hiervoor is vermeld, terwijl daarnaast in laatstgenoemde Memorie zeer expliciet duidelijk wordt gemaakt dat een onvoorwaardelijke toeslagverlening niet door een wijzigingsbeding kan worden aangetast. Voor zover daar eerder anders over werd gedacht, is daar dus in ieder geval van teruggekomen.
4.8.
Ook het feit dat de onvoorwaardelijke aanspraak pas in 2001 aan [eiseres] is toegezegd, maakt het oordeel van de kantonrechter niet anders. De Pensioenwet beoogt namelijk zekerheid te geven over het te verwachten pensioen, zoals onder meer tot uitdrukking is gekomen in artikel 20 Pensioenwet. [eiseres] heeft sinds de toezegging is gedaan daarop mogen vertrouwen, ongeacht of zij wel of niet zelf door premiebetaling aan de toezegging heeft bijgedragen.
4.9.
De conclusie is dat artikel 20 Pensioenwet aan de aantasting van opgebouwde aanspraken, waaronder aanspraken op onvoorwaardelijke toeslagverlening, in de weg staat. Gelet hierop kan de vraag of artikel 24 Pensioenreglement überhaupt als wijzigingsbeding kan worden gekwalificeerd, onbesproken blijven.
4.10.
Fractiebureau CDA heeft subsidiair als verweer aangevoerd dat eenzijdige wijziging mogelijk is, omdat continuering van de onvoorwaardelijke toeslagverlening naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zoals bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft Fractiebureau CDA gewezen op de verslechterde financiële positie vanaf 2010 als gevolg van zetelverlies en teruglopende ledenaantallen en op de ingrijpende maatregelen die reeds hebben plaatsgevonden ten koste van het zittende personeel van de fractie (o.a. ontslag van een groot deel van het personeel en een versobering van de pensioenregeling). Een voortzetting van de onvoorwaardelijke indexatie zou onbetaalbaar zijn en zou een veel te groot beslag op de begroting leggen, aldus Fractiebureau CDA. Tevens zou dit ertoe leiden dat (opnieuw) een voorziening op de balans moet worden genomen die de continuïteit in gevaar brengt en tot nieuwe maatregelen zou moeten leiden ten koste van het zittende personeel, hetgeen gelet op de al eerder genomen maatregelen volgens Fractiebureau CDA niet van het zittende personeel kan worden gevraagd.
4.11.
Ter onderbouwing van het standpunt dat de kosten van de indexering een te hoge wissel op de organisatie trekken, heeft Fractiebureau CDA gesteld dat een voorziening op de balans zou moeten worden opgenomen van € 1,54 miljoen voor de pensioenen van vóór 2001. Dit bedrag is gebaseerd op een geactualiseerde versie d.d. 4 oktober 2019 van de rapportage uit 2013 van de actuaris [namen actuaris] . Het bedrag van € 1,54 miljoen ziet op de koopsom die nodig is om toekomstige indexatie af te kopen. Voor dit bedrag zou daarom een voorziening op de balans moeten worden getroffen, hetgeen onvermijdelijk tot ontslagen zou leiden, aldus Fractiebureau CDA. Ook de jaarlijkse kosten zouden zijn veel te hoog zijn. Uit de offertes van Aegon blijkt dat het € 465.408,00 kost om alle pensioenen te indexeren, waarvan bijna 60% (€ 273.796,00) ziet op de pensioenen van vóór 2001. De kosten van indexatie komen hiermee op 14% van de begroting, uitgaande van de totale uitgaven in 2018 van € 3.263.229, aldus Fractiebureau CDA.
4.12.
[eiseres] heeft deze stellingen van Fractiebureau CDA gemotiveerd weersproken. Zij heeft erop gewezen dat in de offertes van Aegon betreffende de jaarlijkse kosten en in het geüpdatete bestand van [namen actuaris] geen rekening is gehouden met het feit dat de meeste mensen die in eerste instantie aanspraak konden maken op onvoorwaardelijke indexatie om hun moverende redenen inmiddels hebben ingestemd met omzetting naar een voorwaardelijke situatie. De door Fractiebureau CDA geschetste financiële situatie klopt dus niet, aldus [eiseres] .
4.13.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het subsidiaire verweer van Fractiebureau CDA impliceert dat artikel 20 Pensioenwet buiten toepassing moet blijven. Op grond van artikel 6:248 lid 2 BW kan een tussen partijen geldende regel, zoals artikel 20 Pensioenwet, niet van toepassing zijn, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De kantonrechter moet met een dergelijk beroep op de redelijkheid en billijkheid terughoudend omgaan, zeker als het gaat om een regel van dwingend recht zoals artikel 20 Pensioenwet (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2018:1845 (
Stichting Katholieke Scholengroep)). Als in de wettelijke regel al een afweging van belangen door de wetgever besloten ligt, zal een beroep op de genoemde redelijkheid en billijkheid alleen in heel uitzonderlijke gevallen kunnen slagen.
4.14.
In deze zaak is er onvoldoende reden om te kunnen oordelen dat voortzetting van de onvoorwaardelijke indexering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.15.
Uit de jaarrekening van 2015 blijkt dat op dat moment 70% van de deelnemers met de omzetting naar een voorwaardelijke indexatie had ingestemd. Daarna zijn ook nog brieven uitgegaan om deelnemers te overreden akkoord te gaan met omzetting naar voorwaardelijke indexatie. Fractiebureau CDA schrijft in de conclusie van antwoord (punt 4.6) dat 74 % van de deelnemers heeft ingestemd met deze omzetting. [eiseres] heeft terecht aangevoerd, dat als hiermee rekening wordt gehouden, een andere financiële situatie ontstaat dan zoals blijkt uit het geüpdatete rapport van [namen actuaris] en uit de offertes van Aegon. Deze gaan immers uit van een indexatie van alle gerechtigden inclusief degenen die afstand hebben gedaan van de onvoorwaardelijke indexatie.
4.16.
Fractiebureau CDA heeft hier tegenin gebracht dat zij alle deelnemers gelijk wil behandelen. Daarnaast heeft Fractiebureau CDA aangevoerd dat deelnemers zouden kunnen terugkomen op hun eerdere toezegging om akkoord te gaan met omzetting. Op basis van deze twee uitgangspunten kloppen de gepresenteerde cijfers - en de daarmee samenhangende ingrijpende gevolgen - wel, aldus Fractiebureau CDA.
4.17.
Het eerstgenoemde argument miskent dat de wetgever in artikel 20 Pensioenwet een bewuste keuze heeft gemaakt om, daar waar pensioenregelingen worden gewijzigd, daarbij opgebouwde pensioenaanspraken, waaronder onvoorwaardelijke indexatietoezeggingen, onaangetast te laten. Dit in tegenstelling tot voorwaardelijke toeslagverlening. De wetgever heeft heel bewust onderscheid gemaakt tussen onvoorwaardelijke en voorwaardelijke indexatie en zij heeft er bij onvoorwaardelijke indexatie kennelijk voor gekozen om bescherming boven solidariteit te stellen. Bovendien blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de wetgever ervan is uitgegaan dat pensioenen onderdeel zijn van de arbeidsvoorwaarden en dat de hoofddoelstelling van de Pensioenwet is het waarborgen en beschermen van die arbeidsvoorwaarden. Ook gelet daarop ziet de kantonrechter geen ruimte om in dit geval met toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW voorbij te gaan aan het dwingende karakter van artikel 20 Pensioenwet. Gelet op de afweging die de wetgever al heeft gemaakt, moet er immers van worden uitgegaan dat het beschermingskarakter van artikel 20 Pensioenwet zwaarder weegt dan de wens om alle werknemers, huidige deelnemers en gewezen deelnemers gelijk te behandelen.
4.18.
Op zichzelf heeft de kantonrechter begrip voor de wens van Fractiebureau CDA om alle deelnemers en oud deelnemers gelijk te behandelen. Echter, gelet op de keuze van de wetgever had en heeft Fractiebureau CDA niet de mogelijkheid om dit beleid te voeren als de financiële middelen beperkt zijn en voorzetting van dit beleid ertoe leidt dat daardoor de rechten worden aangetast die door artikel 20 Pensioenwet worden beschermd. Dit tenzij vrijwillig van die rechten afstand wordt gedaan (zoals ook al veel deelnemers hebben gedaan), maar daar is in het geval van [eiseres] juist geen sprake van.
4.19.
Het tweede argument treft evenmin doel. De deelnemers aan de pensioenregelingen die naar aanleiding van de brief van Fractiebureau CDA in 2014 hebben ingestemd met de regeling, hebben daarbij immers geen enkel voorbehoud gemaakt. Niet alleen volgt dit uit de tekst van het toestemmingsformulier, dit volgt ook uit het feit dat in de jaarrekening 2015 rekening is gehouden met een vrijval van een deel van de voorziening in verband met verkregen toestemming door – op dat moment – 70 % van de deelnemers.
4.20.
Van de deelnemers die niet hebben ingestemd, heeft een groot deel helemaal niet gereageerd, dus ook niet afwijzend zoals [eiseres] wel heeft gedaan. Het is dus maar de vraag of deze groep geheel zou terugkomen op het feit dat zij in eerste instantie heeft berust in de aangekondigde omzetting naar een voorwaardelijke indexatie. Uit de jaarrekening van 2018 blijkt dat van alle deelnemers die zijn aangeschreven over het feit dat de pensioenindexatie over 2018 geen bijstorting van de werkgever zal kennen, slechts twee reacties van oud medewerkers zijn ontvangen, waarvan één [eiseres] zelf is. De kantonrechter acht het daarom onwaarschijnlijk dat al degenen die niet expliciet met omzetting hebben ingestemd, aanspraak zouden gaan maken op indexering.
4.21.
[eiseres] heeft naar het oordeel van de kantonrechter dus terecht aangevoerd dat de financiële last van de (resterende) indexatieverplichting veel lager is dan geschetst door Fractiebureau CDA en dus ook niet zo’n zware wissel trekt op de organisatie en de begroting als door Fractiebureau CDA is voorgehouden. Zo valt gelet op het hiervoor overwogene niet in te zien dat de reservepositie van € 1.045.676,00 (bestaande uit de egalisatiereserve van € 819.734,00 en trekkingsrechten van € 225.942,00) als gevolg van continuering van de indexatieverplichting geheel zal verdampen. De kantonrechter wijst er verder nog op dat het treffen van een voorziening weliswaar drukt op het exploitatieresultaat, maar niet meteen leidt tot een vermindering van de liquiditeit.
4.22.
Voorts is ook het navolgende van belang. [eiseres] heeft erop gewezen dat al vanaf 2004 bekend was dat de onvoorwaardelijke indexatieverplichting tot financiële problemen kon leiden. Er had dus al sinds dat moment in de begroting rekening mee kunnen worden gehouden. Voor zover dat wel is gebeurd, door het nemen van een voorziening in 2013, heeft [eiseres] erop gewezen, dat deze voorziening op de balans mogelijk is uitgegeven aan andere zaken dan waarvoor deze was bedoeld. Naar het oordeel van de kantonrechter biedt de jaarrekening over 2017 inderdaad steun voor deze stelling. Immers, op pagina 5 valt te lezen dat over de afgelopen 10 jaar voor alle medewerkers en oud medewerkers is voorzien in volledige indexaties, terwijl besloten is ook voor 2017 hieraan tegemoet te komen ‘door vrijwel volledig gebruik te maken van de voorziening pensioenindexaties’. Uit de cijfers volgt inderdaad dat de voorziening die per 31 december 2016 nog € 374.216,00 bedroeg, per 31 december 2017 nihil was, waarbij € 349.836,00 verschuldigde indexatie premies betreft. Hieruit, en uit het feit dat de indexatiekosten voor de onvoorwaardelijke pensioenen in voorgaande jaren veel lager waren, waarvoor zij verwezen naar rechtsoverweging 2.9, volgt dat de voorziening die bedoeld was om de verplichting tot onvoorwaardelijke indexatie na te komen, is aangewend om de pensioenen van alle medewerkers en oud medewerkers te indexeren. Indien de voorziening alleen was gebruikt waarvoor deze was bedoeld, dan had Fractiebureau helemaal geen nieuwe voorziening hoeven te treffen. Gelet hierop komen de gevolgen van voornoemde handelwijze voor risico van Fractiebureau CDA en kan de noodzaak van een nieuw te vormen voorziening niet een argument vormen om te concluderen dat continuering van de onvoorwaardelijke toeslagverlening onaanvaardbaar zou zijn.
4.23.
Fractiebureau CDA heeft voorts aangevoerd dat de afspraak omtrent de onvoorwaardelijke toeslagverlening is gemaakt in 2001 toen de Pensioenwet nog niet in werking was getreden, maar de Pensioen- en Spaarfondsenwet gold, die niet een met artikel 20 Pensioenwet vergelijkbare bepaling kende. De juridische positie van Fractiebureau CDA is hierdoor dus aanzienlijk verslechterd, aldus Fractiebureau CDA. Ook hierin ziet de kantonrechter echter geen argument om te oordelen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiseres] nakoming van de onvoorwaardelijke indexeringsregeling vraagt. Fractiebureau CDA wist of kon weten dat de invoering van de Pensioenwet daarin verandering zou brengen, terwijl uit het e-mailbericht van 8 april 2004 blijkt dat al in 2004 is onderkend dat er een risico zat aan de onvoorwaardelijke indexering. De omstandigheid dat Fractiebureau CDA de indexeringsregeling desalniettemin niet tijdig heeft gewijzigd, terwijl daartoe wel de mogelijkheid bestond, komt voor haar rekening en risico, en is daarom geen omstandigheid die ertoe kan leiden dat het beroep van [eiseres] op nakoming van de onvoorwaardelijke indexeringsregeling onaanvaardbaar is.
4.24.
Ook de verdere argumenten die Fractiebureau CDA heeft aangedragen, zijn onvoldoende om te komen tot een ander oordeel. De stelling dat de financiële gevolgen voor [eiseres] waarschijnlijk zullen meevallen – noch daargelaten de betwisting daarvan door [eiseres] – is van onvoldoende gewicht om een dwingende wetsbepaling onaanvaardbaar te achten. Hetzelfde geldt voor de stellingen dat CNV de wijziging ondersteunt en dat een ruime meerderheid van oud-medewerkers wel heeft ingestemd met de omzetting naar voorwaardelijke toeslagverlening.
4.25.
De slotsom is dat de gevraagde verklaring voor recht dat de aangezegde eenzijdige wijziging van de toeslagverlening niet rechtsgeldig is, moet worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de vordering dat voor recht wordt verklaard dat Fractiebureau CDA gehouden is de onvoorwaardelijke toeslagverlening onverkort te blijven toepassen en de vordering tot nakoming van de pensioenovereenkomst in die zin dat met betrekking tot de door [eiseres] opgebouwde pensioenaanspraken onvoorwaardelijke toeslagverlening toegekend zal blijven worden.
Dwangsom
4.26.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om een dwangsom op te leggen. Verwacht mag worden dat Fractiebureau CDA zich aan verplichtingen houdt die uit het vonnis zullen voortvloeien. Er is niet gebleken van omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Verstrekken opgave van de toeslagverlening over de jaren 2011 tot en met 2017
4.27.
In de conclusie van antwoord heeft Fractiebureau CDA de gevraagde gegevens verstrekt, zodat [eiseres] bij toewijzing van haar vordering in zoverre geen belang meer heeft. De vordering van [eiseres] om Fractiebureau CDA tevens inzicht te laten geven in de ontwikkeling van het salarisniveau van de werknemers (naar de kantonrechter begrijpt: van Fractiebureau CDA), wordt afgewezen. De kantonrechter is met Fractiebureau CDA van oordeel dat deze gegevens niet relevant zijn voor de hoogte van het indexatiepercentage. Uit het artikel over onvoorwaardelijke indexatie in het pensioenreglement volgt immers dat de pensioenen worden aangepast aan de hand van het door het CBS vastgestelde – en gepubliceerde – stijgingspercentage van het loonindexcijfer.
Buitengerechtelijke kosten
4.28.
De vordering betreffende de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, nu Fractiebureau CDA gemotiveerd heeft betwist dat de kosten meer omvatten dan het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier en [eiseres] haar stelling dat dit wel het geval is, onvoldoende heeft onderbouwd. Ook het door [eiseres] genoemde arrest van het Hof Den Haag van 29 mei 2018 leidt naar het oordeel van de kantonrechter niet tot een ander oordeel.
Proceskosten en nakosten
4.29.
Fractiebureau CDA zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
Beslissing
De kantonrechter:
- verklaart voor recht dat de door Fractiebureau CDA aangezegde eenzijdige wijziging van de toeslagverlening niet rechtsgeldig is;
- verklaart voor recht dat Fractiebureau CDA gehouden is de onvoorwaardelijke toeslagverlening onverkort te blijven toepassen;
- veroordeelt Fractiebureau CDA tot nakoming van de pensioenovereenkomst in die zin dat met betrekking tot de door [eiseres] -Reuchlin opgebouwde pensioenaanspraken onvoorwaardelijke toeslagverlening toegekend zal blijven worden.
- veroordeelt Fractiebureau CDA in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Fractiebureau CDA vastgesteld op € 480,00 als het aan de gemachtigde van Fractiebureau CDA toekomende salaris;
- veroordeelt gedaagde partij tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover [eiseres] daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2020.