ECLI:NL:RBDHA:2020:10587
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang op basis van zelfredzaamheid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster, die samen met haar minderjarige kinderen geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. De verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor toelating tot de maatschappelijke opvang, welke was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusie dat de verzoekster voldoende zelfredzaam is.
De verzoekster en haar kinderen zijn in 2019 vanuit Curaçao naar Nederland gekomen en hebben sindsdien bij verschillende familieleden en kennissen gelogeerd. De verzoekster heeft aangegeven dat zij tot 7 september 2020 bij een kennis kan verblijven. In een eerdere Wmo-rapportage werd geconcludeerd dat de verzoekster niet dakloos is, omdat zij kan terugvallen op haar netwerk. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), omdat zij in staat is om zelf in haar behoeften te voorzien.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoekster en haar kinderen op dat moment niet daadwerkelijk op straat stonden en er geen dringende redenen waren om hen toegang te verlenen tot de maatschappelijke opvang. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan, maar later alsnog gepubliceerd zal worden.