ECLI:NL:RBDHA:2020:10586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4845
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij intrekking bijstandsuitkering na niet voldoen aan inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn bijstandsuitkering per 1 juni 2020 ingetrokken zag. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 15 juli 2020 was genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker verwijtbaar niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Verzoeker ontving vanaf 26 februari 2019 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet en had op 29 april 2020 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers. Deze aanvraag werd afgewezen, waarna verweerder een onderzoek startte naar het recht op bijstandsuitkering. Verzoeker werd verzocht om verschillende documenten aan te leveren, maar heeft niet tijdig aan deze verzoeken voldaan. De voorzieningenrechter concludeerde dat er een spoedeisend belang was bij het verzoek, maar dat verzoeker niet had aangetoond dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en oordeelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering door verweerder in redelijkheid kon plaatsvinden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. D.W.A. van Weert, en zal later openbaar worden uitgesproken.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4845
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: I.M. Groen).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoeker per 1 juni 2020 ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Aanleiding
2. Verzoeker kreeg vanaf 26 februari 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Verzoeker heeft op 29 april 2020 verzocht om een uitkering op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers. Hij heeft op het aanvraagformulier ingevuld dat hij gemiddeld € 1500 bruto per maand aan inkomsten heeft uit een eigen bedrijf. Verweerder heeft deze aanvraag op 1 mei 2020 afgewezen en is een onderzoek begonnen naar het recht van verzoeker op de bijstandsuitkering. In de daarop volgende periode zijn er verschillende dingen gebeurd:
- verweerder schrijft op 20 mei 2020 dat verzoeker uiterlijk 24 juni 2020 een schriftelijke verklaring over de stand van zaken van zijn lopende rechtszaken tegen de verhuurder van een winkelpand moet opsturen;
- verweerder schrijft op 17 juni 2020 dat verzoeker verschillende documenten moet opsturen, waaronder een schriftelijke verklaring waarom hij niet eerder heeft doorgegeven dat hij zich heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en alle afschriften van alle betaal-, spaar- en zakelijke rekeningen van 26 februari 2019 tot en met 17 juni 2020;
- verweerder besluit op 17 juni 2020 de betaling van de bijstandsuitkering tijdelijk stop te zetten. In dit besluit staat dat verweerder verzoeker wil spreken voordat de bijstandsuitkering weer kan worden betaald. Verzoeker moet voor 1 juli 2020 contact opnemen, zodat kan worden voorkomen dat de bijstandsuitkering wordt opgeschort en daarna definitief wordt gestopt;
- verzoeker reageert op 18 juni 2020 via de email op het informatieverzoek van 20 mei 2020. Verzoeker stuurt een schriftelijke verklaring en verschillende stukken over zijn lopende rechtszaken mee;
- verzoeker belt op 19 juni 2020 met verweerder en zegt dat hij alsnog de gegevens zal opsturen waar verweerder op 17 juni 2020 om heeft gevraagd;
- verweerder besluit op 1 juli 2020 de bijstandsuitkering op te schorten. In dit besluit staat dat verzoeker geen gegevens heeft gestuurd en geen contact heeft opgenomen. Verzoeker moet voor 15 juli 2020 alle gegevens opsturen waar verweerder om heeft gevraagd. Daarna kijkt verweerder of verzoeker nog recht heeft op een bijstandsuitkering.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het recht op een uitkering niet kan worden vastgesteld. Verweerder had de uitkering opgeschort en verzoeker 14 dagen de tijd gegeven om de uitkering te herstellen. Dat had verzoeker kunnen doen door op de afspraak te komen. Verzoeker is echter niet op de afspraak gekomen en heeft geen contact opgenomen. Verweerder heeft ter zitting nader toegelicht dat verzoeker de inlichtingenplicht heeft geschonden, doordat hij niet aan het informatieverzoek van 17 juni 2020 heeft voldaan.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter acht een spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening aanwezig. Verzoeker heeft aannemelijk gemaakt dat hij geen inkomsten heeft en dat op korte termijn een financiële noodsituatie kan ontstaan.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
5. Verzoeker voert aan dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Hij heeft nooit een brief gehad met een oproep voor een afspraak. Verzoeker heeft bovendien wel degelijk contact opgenomen met verweerder, aangezien hij op 18 juni 2020 een email heeft verstuurd. Hij is bovendien bereid alle benodigde informatie te verstrekken. Verzoeker heeft bij email van 6 augustus 2020 afschriften van verschillende bankrekeningen opgestuurd.
5.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 30 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2521) staat bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van verleende bijstand, ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
5.2.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker niet heeft voldaan aan het informatieverzoek van 17 juni 2020. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoeker de gevraagde informatie op tijd aan verweerder heeft gestuurd. Voor zover verzoeker stelt dat hij met de email van 18 juni 2020 aan het informatieverzoek heeft voldaan, slaagt dit niet. Verzoeker heeft met deze email gereageerd op het eerdere informatieverzoek van 20 mei 2020. Dit betrof andere informatie dan de informatie waar verweerder op 17 juni 2020 om heeft gevraagd.
5.3.
De voorzieningenrechter ziet vervolgens geen reden dat het verzoeker niet kan worden verweten dat hij niet aan het informatieverzoek heeft voldaan. De gevraagde bankafschriften zijn van belang om het recht op bijstand vast te stellen. Uit de omstandigheid dat verzoeker de bankafschriften na afloop van de termijn alsnog heeft gestuurd, blijkt dat het gaat om gegevens waarover verzoeker kon beschikken. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat uit de brief van 17 juni 2020 duidelijk volgt welke documenten verzoeker moest opsturen. Dat er door verweerder verschillende brieven zijn verstuurd, maakt daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het onduidelijk was wat er van verzoeker werd verwacht. Daarbij geldt bovendien dat verzoeker op 19 juni 2020 met verweerder heeft gebeld en dat hij heeft gezegd dat hij aan het informatieverzoek zou voldoen. Dat het volgens verzoeker om te veel informatie ging, hij niet over alle informatie beschikte en de informatie zonder zijn uitleg voor verweerder niet begrijpelijk zou zijn, is ook geen reden waarom verzoeker geen verwijt kan worden gemaakt. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoeker tijdig contact met verweerder heeft opgenomen om dit te bespreken. Bovendien hadden deze omstandigheden verzoeker er niet van hoeven weerhouden om alle informatie die hij wel had op te sturen, eventueel met daarbij een uitleg in een begeleidende brief.
5.4.
Verweerder heeft daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid met toepassing van artikel 54 Pw de uitkering kunnen intrekken. Dat eiser in de bezwaarfase alsnog de bankafschriften heeft gestuurd, leidt niet tot een ander oordeel. Dit brengt volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 30 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2521) niet mee dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. Aan na afloop van de daartoe gestelde termijn ingediende gegevens of stukken komt immers in beginsel geen betekenis toe, ook al zijn die gegevens of stukken verstrekt voordat het besluit op bezwaar is genomen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien de betrokkene aannemelijk maakt dat het gaat om gegevens of stukken die redelijkerwijs niet binnen de gegeven hersteltermijn waren te verstrekken. Hiervan is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 27 augustus 2020 gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.