In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de beëindiging van een huurovereenkomst tussen een verhuurder en een huurder, waarbij de verhuurder zich beroept op dringend eigen gebruik in verband met sloopplannen. De huurovereenkomst betreft een campuscontract, waarbij de verhuurder de woning wil slopen om nieuwe woningen te bouwen. De huurder, die sinds 2015 de woning huurt, heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de huurovereenkomst en stelt dat hij geen andere passende woonruimte kan verkrijgen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verhuurder niet kan aantonen dat de huurder andere passende woonruimte kan krijgen, wat een voorwaarde is voor de beëindiging van de huurovereenkomst op grond van artikel 7:274 lid 1 sub c BW. De kantonrechter heeft de vordering van de verhuurder afgewezen en geoordeeld dat de huurder in staat moet zijn om over passende vervangende woonruimte te beschikken. De verhuurder is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.