ECLI:NL:RBDHA:2020:10464

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een reservist wegens wangedrag en joyriding met dienstvoertuigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een reservist en de staatssecretaris van Defensie. De eiser, een reservist in de rang van sergeant, was per 1 oktober 2018 ontslagen wegens wangedrag. Dit wangedrag bestond uit het onrechtmatig gebruik van dienstvoertuigen, het dragen van een onjuist uniform en het maken van verkeers- en snelheidsovertredingen met dienstvoertuigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 9 november 2017 door een majoor is gezien in een onjuist uniform en dat hij niet opgeroepen was voor werkelijke dienst. De eiser heeft betoogd dat het ontslag onevenredig was, omdat hij spijt had betuigd en nooit eerder was aangesproken op zijn gedrag. De rechtbank oordeelde echter dat het ontslag niet onevenredig was, omdat het wangedrag van eiser, dat zich over een lange periode had voorgedaan, niet in overeenstemming was met de eisen die aan hem als militair ambtenaar werden gesteld. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en concludeerde dat het ontslag gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V.J.M.H.Y. van Haaster)
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. drs. A. Verkroost en LTZ 2 OC (LD) mr. D. Spoelstra).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser per 1 oktober 2018 ontslagen.
Bij besluit van 12 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videoverbinding plaatsgevonden op 8 oktober 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser was in dienst als reservist bij het Commando Zeestrijdkrachten in de rang van sergeant.
2. Op 9 november 2017 heeft majoor [A] eiser zien lopen op de parkeerplaats van de Frederikkazerne te Den Haag. Eiser droeg een onjuist uniform, onjuiste onderscheidingstekens en niet de door Defensie verstrekte gevechtslaarzen. Eiser was op 9 november 2017 niet opgeroepen in werkelijke dienst.
Van 19 september 2017 tot en met 22 december 2017 heeft eiser 42 aanvragen ingediend voor Pool-Niet-Operationeel-Vervoer-voertuigen (PNOD-voertuigen). In de periode van 19 september 2017 tot en met 31 december 2017 is eiser maar één keer opgeroepen als reservist, namelijk in de week van 9 tot en met 13 oktober 2017.
Eiser heeft verder op 8 november 2017, op 25 oktober 2017 en op 21 november 2017 gebruik gemaakt van de legering op de Frederikkazerne.
Op 27 februari 2018 is aangifte gedaan tegen eiser van joyriding, militaire joyriding, oplichting en het opzettelijk dragen van onderscheidingstekens behorende tot een ambt dat hij niet bekleedt.
Het bestreden besluit
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat het eiser verweten wangedrag ziet op (1) het gebruik van dienstvoertuigen in strijd met het gestelde in de Regeling civiele dienstauto’s en gebruiksinstructie voor het gebruik van PNOD-voertuigen, (2) het dragen van het onjuiste uniform en rangonderscheidingstekens en (3) het onrechtmatig gebruikmaken van legering. Voorts ziet het verweten wangedrag op (4) het feit dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan een aanzienlijk aantal verkeers- en snelheidsovertredingen begaan met dienstvoertuigen met een totaalbedrag aan boetes van meer dan € 5000,-.
Voor verweerder is vast komen te staan dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen. Verweerder acht dit in vergaande mate in strijd met de eisen die aan eiser als militair ambtenaar gesteld worden. Eisers gedragingen zijn daarom niet in overeenstemming met het aanzien van zijn ambt en strijdig met de Gedragscode Defensie.
Verweerder is van mening dat het wangedrag eiser kan worden toegerekend. Er is eiser meerdere malen medegedeeld dat hij slechts gebruik mag maken van dienstvervoer na toestemming van zijn commandant. Eiser heeft aangegeven dit te begrijpen, maar ondanks de waarschuwing heeft eiser met regelmaat onrechtmatig gebruik gemaakt van dienstvervoer. Ook ten aanzien van het dragen van een onjuist uniform en rangonderscheidingstekens en het onrechtmatig gebruikmaken van legering is eiser meermaals gewaarschuwd en aangesproken op zijn gedrag. Desondanks heeft eiser op 21 februari 2018 wederom een uniform gedragen van een ambt dat hij niet bekleedt.
Het aan eiser verleende ontslag acht verweerder evenredig aan de hem verweten gedragingen. Eisers gedragingen acht verweerder onverenigbaar met het ambt van militair en in strijd met de Gedragscode Defensie. De verweten gedragingen geven onvoldoende blijk van eisers verantwoordelijkheidsgevoel en beroepshouding, temeer nu eiser dit gedrag heeft voortgezet na hierop meermaals te zijn aangesproken. Het noodzakelijk in eiser te stellen vertrouwen is hierdoor ernstig geschaad. Verweerder rekent het eiser aan dat hij bij herhaling, ook nadat hij daarop is gewezen, de regels gedurende een zeer lange periode heeft overtreden. Het belang van Defensie is om dergelijk gedrag te voorkomen en passende maatregelen te nemen indien dit wel voorkomt. Eisers belang is gelegen in een continuering van zijn aanstelling. Gelet op de aard van zijn aanstelling en het feit dat eiser niet structureel en voor vaste uren in werkelijke dienst is opgeroepen, kan aan dat belang niet dezelfde waarde worden gehecht als bij een voltijdsaanstelling. Eiser is namelijk niet afhankelijk van de aanstelling voor zijn inkomen.
Het betoog van eiser
4. Eiser heeft primair aangevoerd dat het ontslag onevenredig is. Eiser heeft daartoe betoogd dat hij spijt heeft betuigd van zijn handelwijze met betrekking tot vermeende bekeuringen en het onzorgvuldig dragen van het uniform. Eiser heeft aangevoerd dat hij altijd naar eer en weten zijn functie heeft vervuld. Hierop is hij ook nooit aangesproken. Hij heeft 20 jaar als marinier gewerkt en vele gevaarlijke missies gedaan voor de veiligheid in Nederland en internationaal. Verder is volgens eiser niet vast komen te staan dat een negatieve uitstraling is ontstaan naar bijvoorbeeld andere krijgsmachtdelen. Van het onzorgvuldig dragen van zijn uniform en de vermeende onjuiste legering heeft slechts een persoon kennis genomen. Van het gebruik van het PNOD-voertuig heeft niemand kennis genomen. Hij wist niet beter dan dat zijn gebruik van het voertuig de gebruikelijke gang van zaken was. Eiser vindt dan ook dat hij ongelijk wordt behandeld. Eiser heeft verzocht te oordelen dat verweerder de Koninklijke Marinepas van eiser zou moeten deblokkeren.
Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat hem eervol ontslag moet worden verleend. Meer subsidiair heeft eiser aangevoerd dat er bij referenties geheimhouding over de kwestie moet worden betracht en alleen over zijn functioneren mag worden gesproken. Eiser heeft gesteld dat de luchtmacht hem een reservist functie heeft aangeboden.
Het oordeel van de rechtbank
5. Verweerder heeft door de juridisch adviseur vloot opgestelde notulen overgelegd van een zitting van de politierechter van de rechtbank Dordrecht (de rechtbank begrijpt: de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht) van 18 december 2019. In deze notulen staat dat de politierechter bij verstek het tenlastegelegde feit, joyriding in de zin van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994, wettelijk en overtuigend bewezen heeft verklaard.
Eiser heeft niet bestreden dat hij door de strafrechter schuldig is verklaard aan joyriding. De rechtbank acht dan ook het gebruik van dienstvoertuigen in strijd met het gestelde in de Regeling civiele dienstauto’s en gebruiksinstructie voor het gebruik van PNOD-voertuigen bewezen.
Eiser heeft de onder (2) en (3) vermelde gedragingen erkend. De rechtbank acht ook deze gedragingen voldoende aannemelijk gemaakt.
Eiser heeft in beroep vermeld dat hij een betalingsregeling heeft getroffen voor ‘vermeende’ bekeuringen en dat hij spijt heeft betuigd van zijn handelwijze. De rechtbank acht ook voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser de onder (4) omschreven gedragingen heeft verricht.
6. Naar het oordeel van de rechtbank zijn bovenstaande gedragingen aan te merken als wangedrag. Het gaat bij wangedrag niet alleen om gedrag bij de vervulling van de functie. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2901. Dat eiser naar eer en geweten zijn functie heeft vervuld, daarop nooit negatief is aangesproken en is gevraagd om te reageren op een bepaalde functie, wat daarvan zij, maakt niet dat er geen sprake is van wangedrag.
7. Bij de vraag of wangedrag is aan te merken als toerekenbaar wangedrag is volgens vaste rechtspraak van de CRvB (uitspraak van 20 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3895) van belang of betrokkene de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Heeft het wangedrag zich over een lange periode afgespeeld, dan wordt sneller aangenomen dat de ambtenaar het besef moet hebben gehad van het laakbare van zijn gedrag. Ook is van belang of het gaat om herhaald gedrag.
Eisers stelt dat andere medewerkers hem erop hebben gewezen hoe hij gebruik moest maken van een PNOD-voertuig, maar heeft dat niet onderbouwd. Bij brief van 16 november 2017 heeft de Commandant Koninklijke Marine Reserve eiser erop gewezen dat hij eiser heeft aangegeven dat hij voorafgaand aan het indienen van een verzoek voor gebruik van een PNOD-voertuig toestemming dient te vragen bij de commandant van zijn eenheid. Eiser kon in ieder geval vanaf dat moment de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag met betrekking tot de PNOD-voertuigen inzien. Niet gebleken is dat eiser niet daarnaar heeft kunnen handelen. Het gaat hier dus om toerekenbaar wangedrag.
8. Naar het oordeel van de rechtbank kan het ontslag niet als onevenredig worden aangemerkt. Voor een ontslag wegens wangedrag is, anders dan eiser heeft betoogd, niet vereist dat er een negatieve uitstraling is ontstaan naar bijvoorbeeld andere krijgsmachtdelen. Hoeveel mensen kennis hebben genomen van eisers gedragingen is naar het oordeel van de rechtbank van ondergeschikt belang. Eisers stelling dat anderen op dezelfde wijze handelden als hij, heeft hij niet onderbouwd. Dat eiser in het verleden als marinier heeft gewerkt en hem destijds eervol ontslag is verleend, maakt niet dat het ontslag nu onevenredig is. Dat geldt ook voor de gevaarlijke missies die eiser stelt te hebben verricht in het verleden.
Verweerder heeft veel waarde mogen hechten aan de omstandigheid dat eiser bij herhaling, ook nadat hij daarop was gewezen, de regels gedurende een zeer lange periode heeft overtreden. Verder heeft verweerder bij zijn afweging mogen betrekken dat eiser niet structureel en voor vaste uren in werkelijke dienst is opgeroepen; eiser is niet afhankelijk van de aanstelling voor zijn inkomen.
9. Er is, gelet op het voorgaande, geen reden om te oordelen dat verweerder de Koninklijke Marinepas van eiser zou moeten deblokkeren. Ook wordt niet toegekomen aan wat eiser subsidiair en meer subsidiair heeft betoogd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.