ECLI:NL:RBDHA:2020:10448
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en niet-ontvankelijk verklaring van de aanvraag tot verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die een vluchtelingenstatus heeft in Griekenland, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser in Griekenland internationale bescherming geniet. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de omstandigheden in Griekenland zodanig zijn dat hij zijn rechten als vluchteling daar niet kan effectueren. Hij stelt dat hij staatloos is en dat zijn gezin ook geen adequate bescherming geniet in Griekenland.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser een sterkere band heeft met Griekenland, waar hij internationale bescherming heeft ontvangen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat de situatie voor statushouders in Griekenland niet zodanig slecht is dat zij bij terugkeer een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat zijn situatie in Griekenland zo ernstig is dat van hem niet kan worden verwacht dat hij zijn rechten daar kan effectueren. De rechtbank ziet geen aanleiding om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken en verklaart het beroep ongegrond.