ECLI:NL:RBDHA:2020:10438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke heroverweging van arbeidsongeschiktheid na tussenuitspraak

Op 29 september 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. A. Alam-Khan, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door G.M. Folkers-Hooijmans. Deze uitspraak volgt op een tussenuitspraak van 28 mei 2020, waarin de rechtbank verweerder de gelegenheid gaf om een gebrek in het besluit van 20 juni 2019 te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering, waar eiseres op heeft gereageerd. De rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en heeft het onderzoek op 15 september 2020 gesloten.

In de uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, A.W. Lechner, onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen duurzame arbeidsbeperkingen zijn. De rechtbank benadrukt dat de verzekeringsarts geen conclusies heeft getrokken over de prognose van de arbeidsbeperkingen en dat er geen onderzoek is verricht naar het mogelijke resultaat van de behandeling. Hierdoor is niet aangetoond dat er een redelijke verwachting is van verbetering van de belastbaarheid.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak en de tussenuitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,- dient te vergoeden en is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 787,50. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. H.B. Brandwijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4619

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Alam-Khan),
en
de
raad van bestuur van het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

De rechtbank verwijst voor een weergave van het procesverloop naar de tussenuitspraak van 28 mei 2020.
Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het besluit van 20 juni 2019 te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 3 juli 2020 in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft bij brief van 5 augustus 2020 hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op
15 september 2020 gesloten.

Overwegingen

1.1
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. In dat kader overweegt de rechtbank dat het haar niet vrij staat om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4390.
1.2
Voor de op deze zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden en het van toepassing zijnde toetsingskader wordt ook naar de tussenuitspraak verwezen. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder ten onrechte niet ambtshalve heeft beoordeeld of de beperkingen die tot volledige arbeidsongeschiktheid leiden, een duurzaam karakter hebben.
2. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder een aanvullende motivering verstrekt. Die motivering berust op een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) A.W. Lechner van 29 juni 2020. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er, mede als gevolg van de ingezette behandeling, wisselingen zijn in de belastbaarheid van eiseres en dat er geen sprake is van duurzaamheid van arbeidsbeperkingen. Bij deze beoordeling zijn, net als in het kader van het bestreden besluit, de gegevens van de behandelaar van 3 juni 2019 betrokken.
3. De rechtbank is van oordeel dat in de rapportage van de verzekeringsarts b&b onvoldoende is gemotiveerd dat nog niet kan worden gesproken van duurzame arbeidsbeperkingen. Nog steeds is niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre de inschatting van de verzekeringsarts b&b berust op toepassing van het hiervoor speciaal ontwikkelde stappenplan. De rechtbank overweegt hiertoe dat de verzekeringsarts b&b geen conclusie heeft getrokken aangaande de prognose van de arbeidsbeperkingen. Hij heeft geen onderzoek verricht naar het mogelijke resultaat van de behandeling en, indien wordt uitgegaan van een stabiele situatie voor het eerste jaar, het bestaan van een meer dan geringe kans op herstel in de periode daarna. Aldus is niet aangetoond dat er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid in het eerste jaar, althans daarna zal optreden. Het gegeven dat de behandeling van eiseres gepaard gaat met wisselingen van de belastbaarheid geeft hierover geen uitsluitsel.
4. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de zaak finaal te beslechten door zelf in de zaak te voorzien, omdat de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen door een arts dient te geschieden. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en in de tussenuitspraak is overwogen. Hiervoor wordt een termijn gegeven van zes weken.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 787,50, (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 787,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J Waterbolk, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2020, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.