De vraagstelling komt als volgt te luiden:
1a Wanneer een kind uit huis is geplaatst op grond van artikel 1:265b BW, hebben degenen die met de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige zijn belast dan toestemming nodig van de met gezag belaste ouder(s) als zij met de minderjarige op vakantie willen gaan?
1b Maakt het voor het antwoord op vraag 1a uit of diegenen die belast zijn met de dagelijkse verzorging en opvoeding pleegouders, gezinshuisouders of verzorgers binnen een residentiële instelling zijn?
1c Maakt het voor het antwoord op vraag 1a uit of het gaat om een uitstapje van bijvoorbeeld één of twee dagen, dan wel een korte of langere vakantie? En speelt de plaats van bestemming (binnenland of buitenland) in dit kader een rol?
1d Als de toestemming nodig is van de met gezag belaste ouders, is dan altijd de toestemming van beide ouders vereist, of volstaat de toestemming van één van hen?
1e Als de toestemming van de met gezag belaste ouder(s) niet vereist is, kunnen de pleegouders, gezinshuisouders of verzorgers binnen een residentiële instelling dan zelfstandig over een uitstapje en/of vakantie beslissen of dient de GI daarvoor dan formeel toestemming te verlenen?
1f Als de toestemming van de met gezag belaste ouder(s) vereist is, kan de GI dan op grond van artikel 1:262b BW vervangende toestemming vragen aan de kinderrechter als toestemming wordt geweigerd? Zo nee, is er dan een andere juridische modaliteit waarmee de GI ervoor kan zorgdragen dat de toestemming van de ouders wordt vervangen of dat aan hun weigering kan worden voorbijgegaan?
1g Als de toestemming van de met gezag belaste ouder(s) niet vereist is, kan een geschil over de vakantie dan toch op grond van artikel 1:262b BW aan de kinderrechter worden voorgelegd?
2a Als sprake is van een ondertoezichtstelling, is een machtiging tot uithuisplaatsing ex artikel 1:265b BW dan altijd vereist indien een minderjarige gedurende dag en nacht buiten het gezin verblijft voor een korte aaneensluitende, al dan niet telkens terugkerende periode, zoals tijdens vakanties of weekenden? Is er sprake van een omslagpunt? En zo ja, waar ligt dat omslagpunt? In ieder geval wordt verzocht concreet aan te geven of:
– een machtiging tot uithuisplaatsing is vereist voor een verblijf van één of meerdere weekenden per maand in een weekendpleeggezin, weekendhuis of gezinshuis gedurende een langere periode;
– het daarbij verschil maakt of alle betrokkenen, in het bijzonder de met gezag belaste ouder(s) daarmee instemmen;
2b In de situatie dat een kind met een machtiging uithuisplaatsing bij pleegouders
is geplaatst en het kind ter ontlasting van de pleegouders bijvoorbeeld één keer per maand een weekend naar een zorgboerderij gaat, is dan een nadere machtiging – voor een andere categorie – vereist? Indien zo’n nadere machtiging niet vereist is, hoe kunnen de ouders dan daartegen ageren als zij het met de gang van zaken niet eens zijn?
3a Wat is de invloed van een machtiging tot uithuisplaatsing op een eerder door de rechter vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (ex artikel 1:253a BW bij gezamenlijk gezag) of een omgangsregeling (ex artikel 1:377a BW bij eenhoofdig gezag)?
3b Als wordt aangenomen dat een machtiging tot uithuisplaatsing niet van invloed is op de door een rechter vastgestelde contactregeling, hoe verhoudt zich dat dan tot de vragen hierboven gesteld onder 1a tot en met 1g, mede in het licht van de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321)? Hebben degenen die met de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige zijn belast dan de eerder de door een rechter vastgestelde contactregeling onverkort te eerbiedigen als zij met de minderjarige op vakantie willen? En wie kan zich dan op welke rechtsgrond tot de rechter wenden als wijziging van de eerder door de rechter vastgestelde regeling in het belang van de minderjarige noodzakelijk is?