ECLI:NL:RBDHA:2020:10379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
16 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5366
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing sollicitatie senior consulent schuldhulpverlening en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig senior consulent schuldhulpverlening, en de burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser was in 2017 tijdelijk aangesteld in deze functie, maar werd in november 2017 afgewezen voor een nieuwe aanstelling. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, dat door de rechtbank op 21 mei 2019 gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Verweerder heeft op 19 juli 2019 een nieuw besluit genomen, waarin werd bepaald dat eiser gedurende zes maanden in de gaten zou worden gehouden voor eventuele vacatures. Eiser was het niet eens met deze termijn en stelde dat de sollicitatieprocedure niet correct was verlopen. Tijdens de zitting op 30 september 2020, waar partijen via Skype werden gehoord, heeft eiser zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat de garanties die aan eiser waren gegeven niet in het besluit waren opgenomen. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet in zijn belangen was geschaad, omdat er in de zes maanden na het bestreden besluit geen vacatures waren.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,00. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5366

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en

burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.L. Chan).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2017 (het primaire besluit) is eiser afgewezen voor de functie van senior consulent schuldhulpverlening, onderdeel van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten.
Bij besluit van 14 mei 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 21 mei 2019 (procedurenummer SGR 18/3920) het beroep van eiser gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak.
Bij besluit van 19 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2020.
Partijen zijn door middel van een skype-verbinding gehoord.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is voor verweerder verschenen [A] , voormalig teammanager van eiser.

Overwegingen

1. Bij besluit van 3 juli 2017 is eiser aangesteld in de functie van senior consulent schuldhulpverlening bij Werkplein Sorghvliet/Participatie van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten. Het betreft een tijdelijke aanstelling voor de duur van zes maanden van 1 juli 2017 tot 1 januari 2018. In het besluit is vermeld dat na afloop van de termijn de aanstelling van rechtswege eindigt.
Bij het primaire besluit van 2 november 2017 is eiser afgewezen voor voornoemde functie.
De rechtbank heeft bij voornoemde uitspraak van 21 mei 2019 (procedurenummer SGR 18/3920) het beroep van eiser gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak.
Bij besluit van 19 juli 2019 (het bestreden besluit) verklaart verweerder het bezwaar voor zover dit is gericht tegen de sollicitatieprocedure gegrond. Als gevolg daarvan heeft verweerder bepaald dat met ingang van 19 juli 2019 gedurende een periode van zes maanden gemonitord zal worden of er een vacature voor de functie van senior consulent schuldhulpverlening vacant komt voor externe werving. Indien dat het geval is zal verweerder eiser op die vacature wijzen. Voor de beoordeling van de geschiktheid van alle kandidaten die voor de vacante functie van senior consulent schuldhulpverlening in aanmerking komen in de bedoelde periode, zal een onafhankelijk assessment worden afgenomen. Verweerder zal eiser vervolgens schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte brengen van het resultaat van zijn sollicitatie.
2. Eiser is van mening dat het bestreden besluit geen recht doet aan de uitspraak van de rechtbank van 21 mei 2019. Eiser ziet niet in waarom de periode waarin verweerder monitort of er een vacante functie voorbij komt, beperkt wordt tot zes maanden. Uit de rechtbankuitspraak blijkt niet van een beperking in duur en als dat al wel geoorloofd zou zijn, is een periode van zes maanden te kort. Verweerder weet al van tevoren of er gedurende die zes maanden functies vacant zullen komen.
Ook is ten onrechte besloten dat verweerder eiser alleen zal benaderen bij een externe vacature. Hiermee wordt eiser in dezelfde positie gebracht als die waartegen hij eerder bezwaar heeft aangetekend en in welk verband hij in het gelijk gesteld is door de rechtbank.
Tot slot wordt, met de omstandigheid dat bij alle kandidaten die voor de vacante functie in aanmerking komen een assessment zal worden afgenomen, geen recht gedaan aan de voorrangspositie die eiser eerder had. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij verwacht had dat hij, los van het bestaan van een vacature, reeds op voorhand een assessment mocht afleggen. Op die manier had er snel geschakeld kunnen worden op het moment dat er een vacature vrij zou komen.
3. De rechtbank heeft in de uitspraak van 21 mei 2019 in rechtsoverweging 4.3 en 4.4 overwogen dat de sollicitatieprocedure niet geheel goed is verlopen en dat eiser daardoor in zijn belangen is geschaad. Ook was een meer inhoudelijke overweging aangaande de afwijzing van de sollicitatie op zijn plaats geweest, zoals overwogen in rechtsoverweging 4.5. In rechtsoverweging 5 overweegt de rechtbank dat verweerder bij een hernieuwde beslissing op bezwaar dient te bezien hoe aan de geconstateerde onvolkomenheden in het licht van de belangen van eiser kan worden tegemoetgekomen. Verweerder kan daarbij betrekken de wens van eiser dat hij, indien opnieuw een vacature voor de onderhavige functie ontstaat, alsnog wenst te solliciteren. De rechtbank wijst verder op de door de commissie gedane suggestie om de geschiktheid van eiser voor de functie op een onafhankelijke wijze te beoordelen.
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder het bestreden besluit heeft genomen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank van 21 mei 2019.
Hoewel de rechtbank eiser kan volgen in zijn betoog dat de rechtbank niet aangegeven heeft hoe lang de inspanningsverplichting van verweerder dient te duren, is zij wel met verweerder van oordeel dat deze niet oneindig is.
Verweerder heeft in het verweerschrift in voldoende mate onderbouwd waarom gekozen is voor een periode van zes maanden. Daarbij is gewezen op de duur van het dienstverband dat eiser bij verweerder heeft gehad, hetgeen ook zes maanden bedroeg. Daarnaast heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser thans niet meer in dienst is bij verweerder.
Eisers stelling dat verweerder voor een dergelijke periode van te voren al weet of er vacatures zullen zijn maakt, voor zover dit inderdaad zo is, het vorenstaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat door het slechts wijzen van eiser op vacatures, terwijl deze door hemzelf eenvoudig gevonden kunnen vonden, geen recht gedaan is aan de uitspraak van de rechtbank van 21 mei 2019. In het verweerschrift stelt verweerder dat tevens sprake is geweest van een gespreksgarantie en de garantie op een assessment bij sollicitatie. De rechtbank constateert dat deze garanties niet in het bestreden besluit opgenomen zijn. Ter zitting heeft verweerder dit erkend. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser is immers niet in zijn belangen geschaad door het motiveringsgebrek, nu ter zitting gebleken is dat zich in de zes maanden na het bestreden besluit geen vacatures voorgedaan hebben, intern noch extern. Gelet hierop behoeft de beroepsgrond over de beperking tot attenderen op externe vacatures geen bespreking.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Omdat de rechtbank artikel 6:22 van de Awb heeft toegepast, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder in de proceskosten van eiser te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2020.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.