ECLI:NL:RBDHA:2020:10378
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verzoek tot verlaging van de ontslagleeftijd voor defensiepersoneel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de defensie, en de staatssecretaris van Defensie. Eiser had verzocht om zijn ontslagleeftijd te verlagen van 60 jaar naar 55 jaar, gebaseerd op artikel 39a van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Dit verzoek werd door de staatssecretaris afgewezen, met de motivatie dat de betreffende bepaling niet op eiser van toepassing was, gezien de datum van zijn aanstelling voor onbepaalde tijd. Eiser was van mening dat deze afwijzing een verboden onderscheid maakte tussen personeel met een aanstelling voor bepaalde tijd en personeel met een aanstelling voor onbepaalde tijd, wat in strijd zou zijn met de Wet onderscheid bepaalde en onbepaalde tijd (WOBOT) en het non-discriminatiebeginsel.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat er geen objectieve rechtvaardiging bestond voor het maken van een onderscheid tussen de verschillende aanstellingsvormen. De rechtbank erkende dat de regels vervelend uitpakten voor eiser, maar dit leidde niet tot een ander oordeel. De rechtbank concludeerde dat de redenen die de staatssecretaris had aangevoerd voor het gehanteerde onderscheid als objectieve rechtvaardiging konden worden aangemerkt. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat deze rechtvaardiging niet geldig was.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve rechtvaardiging bij het maken van onderscheid in arbeidsvoorwaarden en bevestigt dat, zolang er een objectieve rechtvaardiging is, een dergelijk onderscheid toegestaan is. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat tegen deze uitspraak binnen zes weken hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.