ECLI:NL:RBDHA:2020:10365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
C/09/589135 / FA RK 20-1104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming verhuizing en wijziging zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met haar minderjarige kind naar een andere regio. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.E. Goudriaan, verzocht om toestemming om met haar kind te verhuizen naar [plaatsnaam 1], omdat zij meende dat dit in het belang van het kind zou zijn. De vader, vertegenwoordigd door mr. S. Sturrus-Burger, voerde verweer tegen deze verhuizing en stelde dat er geen noodzaak was voor de verhuizing, aangezien er ook in de nabijheid van hun huidige woonplaatsen voldoende mogelijkheden zouden zijn voor een geschikte woning.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen. De moeder had eerder een relatie met de heer [partner X], die ook invloed had op haar verzoek. Na de beëindiging van deze relatie trok de moeder haar verzoek om te verhuizen naar [plaatsnaam 2] in, maar handhaafde haar verzoek om naar [plaatsnaam 1] te verhuizen. De rechtbank oordeelde dat de moeder onvoldoende had onderbouwd dat de verhuizing noodzakelijk was voor het welzijn van het kind, vooral gezien de prikkelgevoeligheid van het kind en de impact van de verhuizing op het contact met de vader.

De rechtbank concludeerde dat het belang van het kind en de vader om in hun vertrouwde omgeving te blijven zwaarder woog dan het belang van de moeder om te verhuizen. Daarom werd het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor de verhuizing en de wijziging van de zorgregeling afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, en iedere partij droeg zijn eigen kosten. Deze beschikking is gegeven door de kinderrechters J.M. Vink, J.Th.W. van Ravenstein en O.F. Bouwman, in aanwezigheid van griffier mr. I.B. van Angeren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 20-1104
Zaaknummer: C/09/589135
Datum beschikking: 12 oktober 2020

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 26 februari 2020 ingekomen verzoek van:

[X]

de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.E. Goudriaan te Gouda.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 2]
advocaat: mr. S. Sturrus-Burger te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • het bericht van 15 april 2020 van de zijde van de moeder;
  • het bericht van 24 juni 2020, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
Op 25 juni 2020 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de ouders, bijgestaan door hun advocaten, en mevrouw [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd.
Na de zitting zijn de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht van 9 juli 2020 van de zijde van de moeder;
  • het gewijzigde verzoek van 5 augustus 2020, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • de intrekking van het gewijzigde verzoek van 28 augustus 2020, van de zijde van de moeder;
  • het bericht van 2 september 2020 van de zijde van de vader.

Feiten

  • Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
  • Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
  • Partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:247a van het Burgerlijk Wetboek (BW) een ouderschapsplan opgesteld. Daarin is – voor zover hier van belang – opgenomen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en dat er een zorg- en contactregeling geldt zoals opgenomen in bijlage 1. In bijlage 1 is – samengevat – als reguliere regeling overeengekomen dat [minderjarige] om de week een weekend bij de vader zal verblijven. Dit weekend vangt aan – afhankelijk van de werktijden van de vader – op vrijdagmiddag of -avond en loopt tot zaterdagmiddag. Zodra de gezondheid van de vader het toe laat zal dit worden uitgebouwd tot een volledig weekend. Daarnaast zal er per week minstens één contactmoment tussen [minderjarige] en de vader zijn. Dit moment zal per week worden bepaald en is afhankelijk van het rooster van de vader.

Verzoek en verweer

De moeder heeft in het kader van artikel 1:253a BW verzocht:
  • vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [plaatsnaam 1] , althans naar een in een straal van vijftien kilometer om de gemeente [plaatsnaam 1] omliggende gemeente;
  • de omgangsregeling (naar de rechtbank begrijpt: zorgregeling) tussen de vader en [minderjarige] te wijzigen in zoverre dat na de verhuizing [minderjarige] bij de vader zal verblijven één weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en nationale feestdagen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen zorgregeling;
  • vervangende toestemming te verlenen voor het verhuizen van medische dossiers en de inschrijving van [minderjarige] op een basisschool in/nabij de toekomstige woonplaats van [minderjarige] en de moeder,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vader heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Verhuizing, basisschool en medische dossiers
Artikel 1:253a, eerste lid, BW bepaalt dat in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening geschillen tussen de ouders op verzoek van beide of één van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd.
De moeder stelt dat het in het belang van [minderjarige] en zijn ontwikkeling is om te verhuizen naar de regio [plaatsnaam 1] . [minderjarige] is te vroeg geboren met 32 weken. Hij heeft last van een hoge prikkelgevoeligheid en er wordt vermoed dat hij autistisch is. In de drukke Randstad is onvoldoende ruimte om tot rust te komen. De moeder wenst een woning met veel buitenruimte te kopen op basis van haar salaris en dat laatste is volgens haar niet mogelijk in of dichterbij de Randstad.
De vader betwist de noodzaak van de moeder om te verhuizen. Volgens hem is niet gebleken dat het noodzakelijk is voor [minderjarige] om meer rust en ruimte te hebben. Bovendien zijn er genoeg landelijke, prikkelarme plekken te bedenken die veel dichterbij [woonplaats 1] (de huidige woonplaats van moeder) of [woonplaats 2] (de huidige woonplaats van vader) liggen dan [plaatsnaam 1] waar de moeder ook met haar salaris een geschikte woning kan kopen. Door de verhuizing zullen het doordeweekse contactmoment en ook de andere spontane contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] komen te vervallen. De moeder heeft volgens de vader overigens onterecht niet naar voren gebracht dat de wens om te verhuizen naar [plaatsnaam 1] is voortgekomen uit de wens van haar partner, de heer [partner X] , om dichterbij zijn kinderen in [plaatsnaam 2] (Overijssel) te wonen.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting voor korte tijd geschorst, teneinde de ouders in de gelegenheid te stellen overeenstemming te bereiken over een voor beide ouders acceptabele woonplaats voor [minderjarige] . De advocaten van de ouders hebben vervolgens aangegeven meer tijd nodig te hebben. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak daarom aangehouden.
De moeder heeft op 5 augustus 2020 aangegeven dat zij haar verzoek wenst te wijzigen. Na de zitting is duidelijk geworden dat de ex-partner van de heer [partner X] , tevens de moeder van diens kinderen, kampt met een forse alcoholverslaving. Zij is opgenomen (geweest) in een verslavingskliniek. De heer [partner X] wenst nu alsnog dichterbij zijn kinderen te wonen. De moeder verzoekt daarom om haar toestemming te verlenen om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaatsnaam 2] , althans binnen een straal van 15 kilometer rondom [plaatsnaam 2] .
Vervolgens heeft de moeder de rechtbank op 28 augustus 2020 bericht dat zij haar hiervoor vermelde gewijzigde verzoek intrekt, omdat haar relatie met de heer [partner X] na tweeënhalf jaar is beëindigd. De moeder handhaaft wel haar verzoek tot vervangende toestemming om te verhuizen naar de regio [plaatsnaam 1] en de daaraan gerelateerde verzoeken.
De vader heeft vervolgens op 2 september 2020 aangegeven dat hij geen behoefte meer heeft om schriftelijk te reageren op het gewijzigde verzoek van de moeder, nu zij dit gewijzigde verzoek heeft ingetrokken.
De rechtbank zal, nu de ouders geen overeenstemming hebben bereikt, een beslissing nemen over de thans nog voorliggende verzoeken van de moeder. Nu de vader geen toestemming verleent voor de verhuizing naar [plaatsnaam 1] , dient de rechtbank een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901) volgt dat hieruit niet mag worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Bij de beoordeling dient de rechtbank alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Hoewel het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn, neemt dat niet weg dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
De rechtbank overweegt tegen deze achtergrond als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de moeder de (financiële) noodzaak voor de verhuizing, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vader, onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank begrijpt dat er sprake is van een zeer lastige en trieste situatie rondom het (ex)stiefbroertje en de (ex)stief-zusjes van [minderjarige] . Nu de relatie tussen de moeder en de heer [partner X] inmiddels is beëindigd, is er echter geen noodzaak meer voor de moeder om een grotere woning met meer slaapkamers te betrekken. Voor zover de moeder heeft betoogd dat het voor [minderjarige] noodzakelijk is om in een rustigere omgeving te wonen, overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde stukken blijkt dat [minderjarige] prikkelgevoelig is, maar dat niet is komen vast te staan dat hij een stoornis in het autistisch spectrum heeft. De kinderarts heeft aangegeven dat een prikkelarme woonomgeving buiten de Randstad ideaal zou zijn voor [minderjarige] , maar daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is om specifiek naar de regio [plaatsnaam 1] te verhuizen.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de moeder ook niet voldoende met stukken heeft onderbouwd dat het niet mogelijk is om dichterbij haar huidige woonplaats Waddinxveen een betaalbare geschikte woning te vinden. De rechtbank is van oordeel dat dit wel op haar weg had gelegen, aangezien door een verhuizing naar [plaatsnaam 1] het contact tussen de vader en [minderjarige] ernstig wordt bemoeilijkt. De moeder stelt dat de vader de contactmomenten regelmatig niet nakomt, maar de rechtbank is uit de overgelegde stukken en uit wat ter zitting is besproken gebleken dat de vader en [minderjarige] in ieder geval regelmatig en tot wederzijds genoegen doordeweeks en in het weekend contact met elkaar hebben. Door naar [plaatsnaam 1] te verhuizen, zou het doordeweekse contactmoment komen te vervallen. De weekendregeling zou wel kunnen worden uitgevoerd, maar daarmee wordt het spontane en doordeweekse contact tussen de vader en [minderjarige] niet (volledig) gecompenseerd. Daar komt nog bij dat de rechtbank de reistijd tussen [woonplaats 2] en [plaatsnaam 1] voor zowel [minderjarige] als de vader bezwaarlijk acht. De moeder heeft wel aangeboden dat zij bereid is om de weekendregeling uit te breiden, bij te dragen aan het halen en brengen en eventueel de kinderalimentatie te verlagen, maar [minderjarige] zal hoe dan ook eens per twee weken op vrijdag en zondag, zonder files, tenminste tweeënhalf uur in de auto moeten zitten. De rechtbank acht dit niet in het belang van [minderjarige] .
Daarnaast vraagt de rechtbank zich af of de moeder de verhuizing goed heeft doordacht en voorbereid. Zo heeft de moeder gedurende het voortraject en gedurende de procedure meerdere keren gewisseld tussen een verhuizing naar [plaatsnaam 1] /regio Drenthe enerzijds en een verhuizing naar [plaatsnaam 2] /regio Overijssel anderzijds. Verder is nu ook nog eens sprake van een ingrijpende wijziging in het leven van [minderjarige] , aangezien de relatie tussen de moeder en de heer [partner X] recent is beëindigd. [minderjarige] zal er waarschijnlijk iets van hebben meegekregen dat er sprake is van een zeer zorgelijke situatie rondom zijn (ex)stiefbroertje en -zusjes. Ook zal hij ongetwijfeld hebben meegekregen dat de relatie van zijn moeder en (ex)stiefvader is beëindigd. Daardoor zal het contact tussen hem en zijn (ex)stiefvader,
-broertje en -zusjes nu ook abrupt zijn gestopt of in ieder geval verminderd. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat er nu eerst weer rust en stabiliteit komt, zeker aangezien hij kampt met prikkelgevoeligheid, en dat hij – in ieder geval voorlopig – in zijn vertrouwde omgeving blijft.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande, alle belangen afwegende, tot de conclusie dat het belang van de moeder om naar [plaatsnaam 1] te verhuizen niet zwaarder mag wegen dan het belang van zowel [minderjarige] als de vader om onverminderd in hun vertrouwde omgeving contact met elkaar te kunnen hebben. De rechtbank zal daarom het verzoek van de moeder ten aanzien van de vervangende toestemming tot verhuizing naar de regio [plaatsnaam 1] en de daarmee samenhangende verzoeken ten aanzien van de basisschool en medische dossiers afwijzen.
Zorgregeling
Nu de rechtbank de moeder geen vervangende toestemming zal verlenen om met [minderjarige] te verhuizen naar de regio [plaatsnaam 1] , ziet de rechtbank geen aanleiding om de zorgregeling te wijzigen. De rechtbank zal dit verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de moeder af;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, J.Th.W van Ravenstein en O.F. Bouwman, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. I.B. van Angeren als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 oktober 2020.