ECLI:NL:RBDHA:2020:10364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
C/09/593570 / KG ZA 20-474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over beslaglegging en ontvankelijkheid in vorderingen van een uitzendbedrijf in verband met NOW-regeling en fraudeonderzoek

In deze zaak, die op 4 juni 2020 voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag werd behandeld, vorderde [eiseres] B.V. de opheffing van beslag op haar tegoeden, dat was gelegd door het openbaar ministerie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar fraude met de NOW-regeling. [eiseres] had aanspraak gemaakt op steunmaatregelen in verband met de coronacrisis en ontving aanzienlijke bedragen van het UWV en de Belastingdienst. Echter, zij werd verdacht van fraude met deze verkregen steunmaatregelen, wat leidde tot beslaglegging op de uitbetaalde bedragen. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres] niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat er een andere rechtsgang openstond die voldoende rechtsbescherming bood, namelijk de klaagschriftprocedure ex artikel 552a Sv. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van spoedeisende omstandigheden die een onmiddellijke beslissing vereisten, aangezien [eiseres] op korte termijn een derde NOW-uitkering zou ontvangen die haar in staat stelde om de loonbetalingen te verrichten. De kosten van het geding werden aan [eiseres] opgelegd, omdat zij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/593570 / KG ZA 20-474
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 4 juni 2020
in de zaak van
[eiseres] B.V.te [plaats] ,
eieres,
advocaat mr. P.J. Hoogendam te Den Haag,
tegen:
de Staat der Nederlandente Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. I.C. Engels te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘de Staat’.
Aanwezig is mr. G.P. van Ham, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. H.F.C.M. Frank-Roelofs, griffier.
Tevens zijn aanwezig
[eiseres] bij haar directeur/aandeelhouder [A] ,, vergezeld van mr. Hoogendam, en namens de Staat mr. [X] , vergezeld van mr. Engels.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Vaststaat dat [eiseres] actief is in de uitzendbranche. [eiseres] heeft op 6 april 2020 bij het UWV en de Belastingdienst aanspraak gemaakt op steunmaatregelen in verband met de coronacrisis. In dat kader heeft [eiseres] een beroep gedaan op de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW-regeling), naar aanleiding waarvan het UWV aan [eiseres] NOW-termijnen heeft uitgekeerd tot een bedrag van € 1.025.322,00. [eiseres] heeft verder een beroep gedaan op de Wet Arbeidsmarkt in Balans, naar aanleiding waarvan de Belastingdienst een bedrag van
€ 1.400.000,-- heeft vrijgegeven op de g-rekening van [eiseres] .
1.2.
[eiseres] is verdachte in een opsporingsonderzoek naar fraude met de gelden die zij heeft verkregen via voornoemde steunmaatregelen. In verband met het strafrechtelijk onderzoek heeft het openbaar ministerie op 25 en 27 mei 2020 beslag gelegd op de bedragen die door het UWV zijn uitgekeerd en door de belastingdienst zijn vrijgegeven.
1.3.
Op 27 mei 2020 heeft [eiseres] een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediend bij deze rechtbank. Dit klaagschrift wordt behandeld op 16 juni 2020.
1.4.
[eiseres] vordert in de onderhavige procedure, zakelijk weergegeven, de Staat te veroordelen het beslag op de tegoeden van [eiseres] op te heffen en over te gaan tot teruggave van de tegoeden aan [eiseres] , op straffe van een dwangsom, subsidiair het beslag terug te brengen tot een bedrag van € 1.025.322,--, meer subsidiair het gelegde beslag te verlagen met een bedrag van € 837.379,-- en in beide gevallen het resterende bedrag aan [eiseres] terug te geven. De Staat voert gemotiveerd verweer tegen het gevorderde.
1.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat [eiseres] niet in haar vorderingen kan worden ontvangen wanneer er voor haar een andere rechtsgang openstaat of heeft gestaan die voldoende rechtsbescherming biedt. Als dat het geval is, is voor de beoordeling door de voorzieningenrechter in beginsel geen plaats. Zoals door de Staat terecht is aangevoerd is het vaste rechtspraak dat de beklagprocedure conform artikel 552a Sv in beginsel heeft te gelden als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. Dit wordt door [eiseres] ook niet weersproken, zij het dat zij meent dat er sprake is van zodanige spoedeisende omstandigheden dat de uitkomst van de klaagschriftprocedure niet kan worden afgewacht.
1.6.
Van dergelijke spoedeisende omstandigheden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Het door [eiseres] gestelde spoedeisend belang is (met name) gelegen in het niet (tijdig) kunnen uitbetalen van de lonen. Ter terechtzitting is echter gebleken dat [eiseres] op 4 juni 2020 een derde NOW-uitkering zal ontvangen ter hoogte van € 500.000,--, waarmee zij in ieder geval geacht moet worden de periode tot de behandeling van het klaagschrift te overbruggen en de loonbetalingen van juni 2020 (door [eiseres] begroot op een bedrag van € 300.000,--) te verrichten. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat er een situatie van onverwijlde spoed is waarbij via de beklagprocedure geen tijdige voorzieningen kan worden verkregen. Dit leidt tot de conclusie dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. Aan een inhoudelijke beoordeling komt de voorzieningenrechter daarom niet toe.
1.7.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
2.2.
veroordeelt [eiseres] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.636,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 656,-- aan griffierecht;
2.3.
bepaalt dat [eiseres] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
2.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
Mr. H.F.C.M. Frank-Roelofs mr. G.P. van Ham