Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De gronden van de beslissing
€ 1.400.000,-- heeft vrijgegeven op de g-rekening van [eiseres] .
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, die op 4 juni 2020 voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag werd behandeld, vorderde [eiseres] B.V. de opheffing van beslag op haar tegoeden, dat was gelegd door het openbaar ministerie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar fraude met de NOW-regeling. [eiseres] had aanspraak gemaakt op steunmaatregelen in verband met de coronacrisis en ontving aanzienlijke bedragen van het UWV en de Belastingdienst. Echter, zij werd verdacht van fraude met deze verkregen steunmaatregelen, wat leidde tot beslaglegging op de uitbetaalde bedragen. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres] niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat er een andere rechtsgang openstond die voldoende rechtsbescherming bood, namelijk de klaagschriftprocedure ex artikel 552a Sv. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van spoedeisende omstandigheden die een onmiddellijke beslissing vereisten, aangezien [eiseres] op korte termijn een derde NOW-uitkering zou ontvangen die haar in staat stelde om de loonbetalingen te verrichten. De kosten van het geding werden aan [eiseres] opgelegd, omdat zij in het ongelijk was gesteld.