In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] de Staat der Nederlanden heeft aangeklaagd. [eiser] is gedetineerd ter zake van een ontnemingsmaatregel die hem is opgelegd na een veroordeling voor oplichting en valsheid in geschrift. Hij vorderde de Staat te verbieden zijn hechtenis verder te executeren en hem per direct in vrijheid te stellen, omdat hij zou verkeren in betalingsonmacht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in betalingsonmacht verkeert. De rechter heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van het gerechtshof, waaruit blijkt dat [eiser] niet in staat is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de ontnemingsmaatregel rechtmatig is opgelegd en dat de vorderingen van [eiser] om de lijfsdwang op te heffen, moeten worden afgewezen. Tevens is [eiser] veroordeeld in de proceskosten van de Staat.