ECLI:NL:RBDHA:2020:10328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 516
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel bijstandsuitkering wegens ernstige misdraging en verminderde verwijtbaarheid

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 25 september 2020, gaat het om een maatregel die is opgelegd aan eisers, die een bijstandsuitkering ontvangen op basis van de Participatiewet. De maatregel houdt in dat hun uitkering met 100% is verlaagd voor de duur van een maand, vanwege zeer ernstige misdragingen van eiser jegens medewerkers van het college van burgemeester en wethouders van Westland. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich eerder had misdragen en dat er een waarschuwing was opgelegd. Ondanks de erkenning van de eisers dat er een escalatie was, werd de verantwoordelijkheid voor de gedragingen volledig bij eiser gelegd. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had hoeven afzien van de maatregel, omdat er geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank concludeert dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de omstandigheden zodanig waren dat de maatregel niet opgelegd had hoeven worden. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/516

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: H. den Besten-van der Elst).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bij wijze van maatregel de bijstandsuitkering van eisers ingevolge de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 juli 2019 met 100% verlaagd voor de duur van een maand.
Bij ongedateerd, op 23 december 2019 verzonden, besluit (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
Het onderzoek is gesloten op 17 september 2020.

Overwegingen

1.1
Eisers ontvangen vanaf 1 augustus 2018 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Op 30 november 2018 en 24 januari 2019 heeft eiser zich tijdens telefoongesprekken zeer ernstig misdragen jegens medewerkers van verweerder. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om eisers een waarschuwing op te leggen. Bij besluit van 22 februari 2019 heeft verweerder besloten de uitkering van eisers dit keer niet te verlagen. Verweerder heeft dringende redenen gezien om (eenmalig) af te zien van afstemming. Eisers zijn erop gewezen dat, als zij binnen twaalf maanden wederom niet voldoen aan hun verplichtingen, dit als tweede keer wordt beschouwd en de dan op te leggen maatregel zal verdubbelen wegens recidive. Daarnaast hebben verweerder en eisers onder andere afgesproken dat het contact tussen hen via eiseres zal verlopen.
1.2
Op 24 mei 2019 heeft eiser zich tijdens een telefoongesprek over de uitbetaling van de bijstandsuitkering van mei 2019 opnieuw zeer ernstig misdragen jegens medewerkers van verweerder door met geweld te dreigen. Voor verweerder is dit aanleiding geweest om het primaire besluit te nemen.
2 Bij het primaire besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers vanaf 1 juli 2019 met 100% verlaagd voor de duur van een maand. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Westland, daaraan vastgehouden. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat eiser zich tijdens het telefoongesprek van 24 mei 2019 zeer ernstig heeft misdragen jegens een medewerker van verweerder. Omdat eiser eerder een waarschuwing is opgelegd, is sprake van recidive en is verweerder gehouden de uitkering voor een periode van een maand met 100% te verlagen. Omdat niet elke verwijtbaarheid ten aanzien van de gedraging ontbreekt, ziet verweerder geen reden om af te zien van het opleggen van de maatregel. Van dringende redenen om niet tot verlaging van de bijstandsuitkering over te gaan, is evenmin gebleken.
3 Eisers voeren aan dat zij erkennen dat eiser een medewerker van verweerder onheus heeft bejegend en dat het gesprek geëscaleerd is, maar dat dit een reactie was op de foutieve benadering van verweerder jegens hem. Op 24 mei 2019 bleek dat de bijstandstuitkering van eisers niet werd uitbetaald, omdat dat deze volledig werd verrekend met hun inkomen. Dit was onjuist en eiser heeft daarom verweerder gebeld en om uitleg gevraagd. Eiser heeft uitgelegd dat ook na verrekening van het inkomen een deel van de uitkering moest worden uitbetaald, maar de medewerker van verweerder wilde niet naar eiser luisteren. Enkele dagen later is eiser door een medewerker verweerder gebeld. Deze heeft excuses aangeboden omdat een deel van uitkering wel degelijk had moeten worden uitbetaald, wat daarna ook is gebeurd. Door het niet uitbetalen van de uitkering kwamen eisers direct in financiële problemen. Verweerder heeft onjuist gehandeld door een verkeerde berekening te maken en niet te willen luisteren naar eiser toen hij dat wilde uitleggen. Verweerder negeert dit volledig en legt de verantwoordelijkheid voor de gedraging ten onrechte uitsluitend en volledig bij eiser. De rol van verweerder had bij het opleggen van de sanctie moeten worden meegewogen en verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing.
4 De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zich jegens een medewerker van verweerder zeer ernstig heeft misdragen en dat dit een maatregelwaardige gedraging is. In geschil is of verweerder desondanks van het opleggen van een maatregel had moeten afzien en had moeten volstaan met een waarschuwing.
4.2
De rechtbank begrijpt hetgeen eisers aanvoeren aldus dat zij betogen dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Een dergelijk betoog dient te worden beoordeeld in het licht van artikel 18, tiende lid, van de Pw (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:264). Op grond van artikel 18, tiende lid, van de Pw stemt verweerder een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken. Verweerder heeft in dit verband beoordelingsvrijheid.
4.3
Verweerder is in dit geval bij de beoordeling van de dringende redenen, gelet op bijzondere omstandigheden, de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet te buiten gegaan. Eisers hebben hun stelling dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid niet aannemelijk gemaakt. Dat verweerder, naar achteraf blijkt ten onrechte, een deel van de bijstandsuitkering over de maand mei 2019 niet had uitbetaald en dit later heeft hersteld, maakt niet dat de gedraging van eiser hem in mindere mate kan worden verweten. Eiser heeft zich bovendien eerder zeer ernstig misdragen jegens verweerder. Hierna heeft verweerder eisers gewaarschuwd dat de volgende keer een maatregel zal worden opgelegd en hebben verweerder en eisers afgesproken dat eiser geen contact met verweerder zal opnemen, maar dat dit contact via eiseres zal verlopen. Desondanks heeft eiser, toen eiseres met een medewerker van verweerder in gesprek was over de uitkering van mei 2019, de telefoon van haar overgenomen, contact met verweerder opgenomen en zich vervolgens zeer ernstig misdragen. Hiermee is eiser bewust de gemaakte afspraken niet nagekomen, wetende dat dit tot een maatregel kan leiden. Van andere omstandigheden die verweerder in dit verband bij de besluitvorming op grond van artikel 18, tiende lid, van de Pw had moeten betrekken, is niet gebleken.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2020.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.