ECLI:NL:RBDHA:2020:10323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor woninginrichting en beoordeling van voorliggende voorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. Eiser, die al geruime tijd een bijstandsuitkering ontvangt, had bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanschaf van een koelkast en wasmachine, omdat zijn gezin in het kader van gezinshereniging naar Nederland zou inreizen. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, met de motivering dat de kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan behoren en dat eiser een lening kan afsluiten bij de Gemeentelijke Kredietbank (GKB) als voorliggende voorziening.

Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat hij recht heeft op de gevraagde bijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor eiser bijstand heeft aangevraagd noodzakelijk zijn, maar dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat er een voorliggende voorziening beschikbaar is in de vorm van een lening bij de GKB. Eiser is er niet in geslaagd aan te tonen dat deze voorziening niet passend of toereikend is, en zijn persoonlijke bezwaren tegen het aangaan van een lening zijn niet voldoende om de afwijzing van de bijstandsaanvraag te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7761

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Sala),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting afgewezen.
Bij besluit van 21 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2020. Gelet op de getroffen maatregelen rondom het coronavirus heeft de zitting via telefonische beeldverbinding plaatsgevonden. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt al geruime tijd een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (Pw). Als gevolg van schuldenproblematiek heeft eiser in het verleden onder bewind gestaan Op 6 maart 2019 heeft eiser bijzondere bijstand ingevolge de Pw aangevraagd voor de kosten van woninginrichting, specifiek de aanschaf van een koelkast en wasmachine, omdat zijn gezin in het kader van gezinshereniging Nederland zal inreizen.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen en deze afwijzing met het bestreden besluit gehandhaafd. De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand vraagt behoren volgens verweerder tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan. Deze kosten moeten uit de eigen middelen worden betaald door te sparen of een lening aan te gaan. Omdat eiser geen schulden heeft, kan hij een lening afsluiten bij de Gemeentelijke Kredietbank (GKB). Dit is een voorliggende voorziening, aldus verweerder.
3. Eiser voert primair aan dat sprake is van kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Door zijn vroegere schuldenproblematiek heeft hij niet voor deze kosten kunnen reserveren. Daarnaast heeft eiser de reis die zijn gezin heeft moeten afleggen met zijn spaargeld gefinancierd. Er was daarom geen financiële ruimte om een koelkast of wasmachine aan te schaffen. Verweerder diende volgens eiser in het kader van de belangafweging gebruik te maken van zijn ruimte om van zijn beleid af te wijken. Subsidiair betoogt eiser dat verweerder de bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze lening diende te verstrekken. Dit behoedt eiser voor problemen, want eiser is bang opnieuw schulden te maken.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat deze noodzakelijk zijn. Tussen partijen is in geschil of eiser een beroep kan doen op een voorliggende voorziening en of de gevraagde bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Verweerder heeft ter zitting onbestreden toegelicht dat eiser bij de GKB een lening kan afsluiten tot een bedrag van € 2.500,-, omdat hij schuldenvrij is. Hieruit volgt dat een lening bij de GKB tot een bedrag van € 2.500,- een voorliggende voorziening is.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak ligt het op de weg van de aanvrager van bijzondere bijstand om aannemelijk te maken dat een voorliggende voorziening niet passend of toereikend is. Eiser is daarin niet geslaagd. Namens eiser is ter zitting toegelicht dat de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd minder dan € 1000,- bedragen, zodat in zoverre sprake is van een toereikende voorliggende voorziening. Eiser heeft om hem moverende redenen besloten af te zien van een lening bij de GKB. Het enkele feit dat eiser het onverantwoord vindt om een lening af te sluiten omdat hij in verband met zijn eerdere schuldenproblematiek geen schuld wil aangaan, is niet voldoende om te oordelen dat de voorliggende voorziening niet passend is. Eiser heeft ook niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat een lening bij de GKB onverantwoord zou zijn. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3789.
4.4.
Gelet op wat is overwogen onder 4.2 en 4.3 is de rechtbank van oordeel dat voor de kosten van woninginrichting in het geval van eiser een passende en toereikende voorliggende voorziening aanwezig is. Dit betekent dat artikel 15, eerste lid, van de Pw in de weg staat aan verlening van de gevraagde bijzondere bijstand.
4.5.
Nu de bijzondere bijstand reeds hierom terecht is afgewezen, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de vraag of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2020.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.