ECLI:NL:RBDHA:2020:10153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag voor een jongerenwerker na strafrechtelijke veroordelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister voor Rechtsbescherming over de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Eiser had op 20 februari 2019 een VOG aangevraagd voor de functie van pedagogisch medewerker B bij een organisatie in Rotterdam. De aanvraag werd echter afgewezen op basis van eerdere strafrechtelijke veroordelingen, waaronder bedreiging en openlijke geweldpleging, die eiser had opgelopen in 2017. Eiser stelde dat zijn veroordelingen voortkwamen uit een conflict tussen families en dat hij sindsdien positieve stappen had gezet in zijn leven, waaronder werkervaring en een goede houding tijdens reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7411

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Heemskerk),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. F.H. Kamminga).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag, om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de functie van pedagogisch medewerker B bij [organisatie] te [plaats] , afgewezen.
Bij besluit van 16 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2020.
Partijen zijn door middel van een skype-verbinding gehoord.
Eiser is verschenen, bijgestaan door de kantoorgenoot van zijn gemachtigde,
mr. A. Naarden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 20 februari 2019 heeft eiser een VOG aangevraagd voor de functie van pedagogisch medewerker B bij Horizon te Rotterdam.
2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Daaraan is door verweerder ten grondslag gelegd dat eiser op 19 september 2017 is veroordeeld wegens bedreiging (artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht), openlijke geweldpleging (artikel 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht) en overtreden van de Wet wapens en munitie (artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie) tot een gevangenisstraf van 20 maanden.
Daarnaast is aan eiser een maatregel van schadevergoeding opgelegd van € 1451,- subsidiair 24 dagen hechtenis. Deze uitspraak is op 4 oktober 2017 onherroepelijk geworden. Bij beslissing van 22 mei 2018 is eiser voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een proeftijd
van 365 dagen. Deze proeftijd is geëindigd op 25 mei 2019.
Omdat eiser binnen de terugkijktermijn - van vier jaar - voorkomt in de justitiële documentatie, heeft verweerder de gegevens van eiser uit het Justitiële Documentatie Systeem (JDS) ontvangen, zonder tijdsbeperking. Daaruit is naar voren gekomen dat eiser in 2012 met justitie in aanraking is gekomen vanwege eenvoudige belediging en mishandeling. Eiser is hiervoor veroordeeld tot een geldboete.
Juridisch kader
3 Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, kan de minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens.
Bij de beoordeling van de aanvraag zijn de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Stcrt. 1 december 2017, nr. 68620 (hierna: de Beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels wordt, wanneer de aanvrager voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: het JDS), de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een zogenoemde terugkijktermijn in acht genomen. De terugkijktermijn is in dit geval vier jaren.
Volgens paragraaf 3.1.1 worden indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag betrokken. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd, indien aan
het objectieve criterium wordt voldaan. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of
de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat
het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat aan het objectieve criterium wordt voldaan.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Op de functie waarvoor eiser de verklaring vraagt - pedogogisch medewerker - is het screeningsprofiel ‘Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’ van toepassing. Functionarissen in dit screeningsprofiel zijn belast met de zorg voor personen en zij kunnen in een één-op-één relatie komen te verkeren met degenen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. In deze relatie kan sprake zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Het risico bestaat dat misbruik wordt gemaakt van de (tijdelijke) afhankelijkheid waardoor het risico van onder andere geweldsdelicten aanwezig is.
Beoordeling
4 De rechtbank stelt vast dat eiser ten aanzien van het objectieve criterium geen gronden aangevoerd heeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat aan het objectieve criterium is voldaan.
5 Ten aanzien van het subjectieve criterium voert eiser in beroep aan dat hij weliswaar in 2017 is veroordeeld maar dat dit is voortgekomen uit een conflict tussen twee families waarbij eiser het opgenomen heeft voor zijn eigen familie.
Voor het incident uit 2012 is van belang dat eiser alleen een geldboete heeft gekregen en hij destijds nog een adolescent was. Bij de beoordeling van het subjectieve criterium wordt gekeken of in de omstandigheden van het geval aanleiding behoort te worden gezien om toch over te gaan tot afgifte van de gevraagde VOG. Eiser voert voorts aan dat in zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn om de belangen bij het weigeren van de VOG zwaarder te laten wegen. De samenleving is er bij gebaat dat aan eiser een VOG verleend wordt.
Deze persoonlijke omstandigheden bestaan er kortgezegd uit dat eiser zich tijdens detentie voorbeeldig gedragen heeft. Vanaf zijn ontslagdatum is eiser vervolgens volop aan de slag gegaan bij de organisatie Mooi Welzijn, met goede resultaten. Ook heeft eiser zich belangeloos ingezet voor zijn buurt in Wateringseveld. Daarbij wordt eiser geprezen om zijn professioneel handelen. Deze werkervaring sluit aan bij de functie die hij wil gaan vervullen. Eiser wil een bijdrage leveren aan de samenleving. Ook de reclassering geeft aan dat eiser een goede houding heeft en dat de huidige functie waarvoor een VOG is aangevraagd goed aansluit op het door eiser behaalde diploma. Het (reclasserings)toezicht is dan ook niet verlengd. Een medewerker van de reclassering, mevrouw Wortel, is bereid daarover vragen te beantwoorden. Dat verweerder nagelaten heeft bij haar navraag te doen maakt dat het besluit niet zorgvuldig is genomen, aldus eiser.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid meer gewicht aan het maatschappelijk belang heeft kunnen toekennen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het oordeel van de reclassering niet bij de besluitvorming is betrokken. Verweerder heeft gemotiveerd waarom aan de informatie van de reclassering nog niet die waarde wordt gehecht die eiser daaraan gehecht wil zien. Verweerder heeft daartoe aangegeven dat het tijdsverloop na de laatste veroordeling te kort is. De inschatting van de reclassering kan hierdoor nog niet op waarde geschat worden. Het was voor verweerder daarom ook niet nodig om nadere informatie over eiser te verkrijgen bij mevrouw Wortel. Daar komt bij dat eiser voor het geweldsdelict uit 2017 een gevangenisstraf heeft gekregen en die straf niet als licht kan worden aangemerkt. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder alle door eiser gestelde persoonlijke omstandigheden heeft meegewogen. Ook is gekeken naar de positieve ontwikkeling die eiser sinds zijn laatste veroordeling heeft doorgemaakt.
Ter zitting heeft verweerder nog aangegeven dat het prijzenswaardig is hoe eiser omgegaan is met de situatie en vorderingen boekt naar het werkzame leven. Verweerder heeft de belangen van eiser erkend, maar de belangenafweging valt uit in zijn nadeel. Nu verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat er - na afweging van de relevante factoren in het kader van het subjectieve criterium - onvoldoende grondslag is voor de afgifte van een VOG, behoeft verweerder niet meer te kijken naar de omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan. De rechtbank verwijst in dit kader naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 29 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA1317 en de uitspraak van 20 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2528.
De rechtbank overweegt dat het feit dat eiser door de weigering van verweerder een VOG af te geven zijn werk als jongerenwerker niet (meer) kan uitoefenen, niet als bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt. Dit is immers inherent aan de weigering van de afgifte van de VOG. Dat bij eisers beoogde werkgever niet gesproken kan worden van een één op één relatie maakt niet - zoals verweerder terecht heeft gesteld - dat eiser een dergelijke situatie niet zou kunnen creëren, zodat daarmee nog steeds sprake is van het risico voor de samenleving. Ook de grond van eiser dat het belang van de samenleving niet gediend wordt als aan eiser geen VOG wordt afgegeven, kan niet slagen. Eiser wordt door het niet afgeven van een VOG niet ten principale de toegang tot de arbeidsmarkt ontzegd. Eiser kan andere beroepen uitoefenen, functies met een ander screeningsprofiel waarvoor hem een VOG niet zal worden geweigerd of functies waarvoor afgifte van een VOG niet wordt gevraagd. Bovendien zou eiser na verloop van tijd wel voor een VOG voor de functie die hij ambieert in aanmerking kunnen komen.
6 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het risico voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij de afgifte van een VOG en dat het subjectieve criterium dus geen aanleiding geeft om tot afgifte van een VOG over te gaan.
7 Het beroep is ongegrond
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.