ECLI:NL:RBDHA:2020:10134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
C/09/598365 / KG RK 20-1063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure tegen ISD Bollenstreek

Op 25 augustus 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van een verzoeker afgewezen. De verzoeker had de wraking ingediend tegen mr. D.R. van der Meer, rechter in de rechtbank, in het kader van 28 hoofdzaken die betrekking hebben op het niet tijdig beslissen door de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek op aanvragen en bezwaren van de verzoeker. De verzoeker stelde dat hij onevenredig benadeeld werd doordat er nog geen beslissing was genomen op zijn aanvraag voor bijzondere bijstand, en dat de rechter partijdig was door de behandeling van zoveel zaken tegelijk. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een flagrante schending van de goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De rechter had terecht opgemerkt dat de verzoeker eerder om uitstel had kunnen vragen en dat hij al eerder een zitting met vergelijkbare inhoud had bijgewoond zonder rechtsbijstand. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet voldoende concrete omstandigheden had aangevoerd die de objectieve vrees voor partijdigheid rechtvaardigden. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat het proces in de hoofdzaken voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/51
zaak- /rekestnummer: C/09/598365 / KG RK 20-1063
hoofdzaken: SGR 20/3146, SGR 20/3150, SGR 20/3153, SGR 20/3159, SGR 20/3162, SGR 20/3167, SGR 20/3169, SGR 20/3172, SGR 20/3186, SGR 20/3188, SGR 20/3193, SGR 20/3196, SGR 20/3200, SGR 20/3203, SGR 20/3205, SGR 20/3207, SGR 20/3211, SGR 20/3216, SGR 20/3218, SGR 20/3340, SGR 20/3343, SGR 20/3348, SGR 20/3351, SGR 20/3353, SGR 20/3356, SGR 20/3358, SGR 20/3362 en SGR 20/3364
Beslissing van 25 augustus 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. D.R. van der Meer,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
het dagelijkse bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 25 augustus 2020 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 25 augustus 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker;
- de belanghebbende.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers SGR 20/3146, SGR 20/3150, SGR 20/3153, SGR 20/3159, SGR 20/3162, SGR 20/3167, SGR 20/3169, SGR 20/3172, SGR 20/3186, SGR 20/3188, SGR 20/3193, SGR 20/3196, SGR 20/3200, SGR 20/3203, SGR 20/3205, SGR 20/3207, SGR 20/3211, SGR 20/3216, SGR 20/3218, SGR 20/3340, SGR 20/3343, SGR 20/3348, SGR 20/3351, SGR 20/3353, SGR 20/3356, SGR 20/3358, SGR 20/3362 en SGR 20/3364 tussen verzoeker en de belanghebbende. Al deze 28 zaken betreffen beroepszaken tegen het niet tijdig beslissen van ISD Bollenstreek op aanvragen en bezwaren van verzoeker.
Verzoeker heeft op 8 maart 2020 de voorzieningenrechter voor de eerste maal verzocht voorlopige voorzieningen in alle 28 zaken te treffen. De voorzieningenrechter heeft op 8 juni 2020 die verzoeken afgewezen, op de grond dat het spoedeisend belang was komen te vervallen. Op 25 en 26 juli 2020 heeft verzoeker voor de tweede maal verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in alle 28 zaken. Op 11 augustus 2020 heeft de rechtbank uitspraak gedaan, overwogen dat de connexe bodemzaken vóór 7 september 2020 (de dag van de openbare executieverkoop van de woning van verzoeker) ter zitting zullen zijn behandeld en alle verzoeken afgewezen.
Op 30 juli 2020 is verzoeker per brief medegedeeld dat de zaken behandeld zullen worden op de zitting van 25 augustus 2020. Verzoeker heeft deze brief op 31 juli 2020 ontvangen.
Op 17 augustus 2020 heeft verzoeker verzocht de behandeling van de 28 bodemzaken uit te stellen en deze op een later moment, in kleinere aantallen tegelijk, in te plannen. De rechtbank heeft verzoeker bij brief van 18 augustus 2020 laten weten dat dit verzoek wordt afgewezen.
Verzoeker heeft de rechter vervolgens op 25 augustus 2020 direct na de opening van de zitting gewraakt.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Verzoeker heeft voorafgaand aan de zitting in de hoofdzaken een verzoek ingediend tot uitstel van de behandeling van de 28 zaken. Verzoeker heeft dit verzoek gemotiveerd door te stellen dat:
- het aantal zaken dat in één keer op de zitting wordt behandeld dermate groot is dat verzoeker zich niet fatsoenlijk kan voorbereiden;
  • het om zeer diverse zaken gaat waarin verschillende dossiers niet op orde zijn;
  • het om juridisch complexe zaken gaat die diep inhoudelijke kennis en ervaring van wet- en regelgeving vereisen en verzoeker niet juridisch geschoold of onderlegd is. Verzoeker heeft op 31 juli 2020 een aanvraag gedaan bij de belanghebbende voor bijzondere bijstand voor de kosten van juridische ondersteuning, maar heeft hierop nog geen reactie ontvangen;
  • verzoeker tot op heden nog dagelijks stukken van de rechtbank of de belanghebbende ontvangt en het in alle zaken bij elkaar inmiddels om kilo’s papier gaat.
Door de zitting, ondanks voornoemde argumenten voor een aanhouding, toch door te laten gaan, wordt verzoeker onevenredig benadeeld. De rechter stelt zich door deze houding en handelwijze partijdig op.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op 25 augustus 2020 schriftelijk als volgt op het verzoek gereageerd.
De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat een rechterlijke (tussen)beslissing als de onderhavige, evenals de motivering daartoe, geen grond kan vormen voor wraking.
Verzoeker heeft alleen al dit jaar tot op heden een zeer groot aantal beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen (179 in totaal) ingediend bij de rechtbank. In meer dan honderd van die beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen gaat het verzoeker erom dat de belanghebbende niet tijdig heeft beslist op zijn aanvragen en bezwaren. Verzoeker heeft bij de belanghebbende ingebrekestellingen ingediend, daarbij meegedeeld dat de belanghebbende hem een dwangsom is verschuldigd als niet binnen twee weken een beslissing is genomen. Hierna heeft verzoeker meer dan honderd beroepen en voorlopige voorzieningen tegen het niet tijdig beslissen ingesteld. Dergelijke beroepen tegen niet tijdig beslissen worden in beginsel zonder zitting afgedaan, blijkt uit de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het aantal zaken heeft de rechtbank de keus gemaakt om deze zaken toch op zitting te behandelen. Daarmee is een aanvang gemaakt op 6 juli 2020 (37 zaken). Op 25 augustus 2020 staan 28 zaken op de rol en het voornemen is om in september 2020 wederom ten minste 30 zaken op een zitting te behandelen.
In alle zaken waarin het wrakingsverzoek is ingediend, heeft verzoeker inmiddels tot tweemaal toe een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening. Dergelijke verzoeken dient verzoeker in alle zaken tegelijk in, hetgeen betekent dat in deze zaken al tweemaal 28 voorlopige voorzieningen tegelijkertijd zijn behandeld. In de laatste 28 verzoeken, ingediend op zaterdag 25 en zondag 26 juli 2020, heeft verzoeker gevorderd dat een voorlopige voorziening getroffen zou worden, dit in verband met de openbare executieverkoop van zijn woning op 7 september 2020. Die verzoeken zijn afgewezen, omdat de zitting al was gepland en de rechtbank in staat zal zijn om spoedig na de zitting van 25 augustus 2020 en voor 7 september 2020 uitspraak te doen in alle bodemzaken. In dit licht bezien acht de rechter het onbegrijpelijk waarom de zitting van 25 augustus 2020 zou moeten worden uitgesteld. Verzoeker heeft bovendien niet direct na de uitnodiging voor de zitting, verstuurd op 30 juli 2020, laten weten dat de zitting wat hem betreft moest worden uitgesteld. Verzoeker heeft dit ook niet gedaan onmiddellijk na de uitspraak in de eerste 28 voorlopige voorzieningen op 11 augustus 2020. Verzoeker heeft zijn verzoek om uitstel niet eerder ingediend dan 17 augustus 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
De beslissing van de aanhoudingenrechter tot afwijzing van het verzoek om de behandeling van de 28 zaken van aan te houden (achter welke beslissing de rechter zich kennelijk schaart), betreft een procedurele beslissing. De vraag of die procedurele beslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure. Een wrakingsverzoek is immers niet bedoeld als verkapt rechtsmiddel tegen de inhoud van een dergelijke beslissing. Onwelgevallige procesbeslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek als sprake is van een flagrante schending van eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen, die een eerlijk en onafhankelijk proces waarborgen, en als die schending aanleiding geeft voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de betrokken rechter. [1] Die flagrante schending zou er volgens verzoeker in zijn gelegen dat nog geen beslissing is genomen op zijn aanvraag voor bijzondere bijstand, zodat hij – gelet op de complexiteit en omvang van de zaken – onevenredig benadeeld wordt met het niet verlenen van uitstel voor de behandeling van zijn zaken.
Van een dergelijke flagrante schending is in deze zaak niet gebleken, waartoe de wrakingskamer als volgt overweegt. Ten eerste heeft de rechter terecht opgemerkt dat verzoeker het uitstel voor de zitting eerder had kunnen (en moeten) vragen. Verzoeker heeft aangegeven weliswaar meteen na ontvangst (op 31 juli 2020) van de uitnodiging voor de zitting gedateerd 30 juli 2020 om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage van een toevoeging bij de belanghebbende te hebben gevraagd, maar hij heeft niet tevens onmiddellijk de rechtbank om uitstel van de zitting gevraagd of – minst genomen – aangekondigd dat hij rechtsbijstand wilde en het mogelijk niet zou lukken om die tijdig te verkrijgen. Verzoeker was er naar eigen zeggen mee bekend dat de beslistermijn voor zijn verzoek tot bijzondere bijstand 8 weken is. Verzoeker had daarom kunnen en moeten weten dat op zijn verzoek mogelijk (en zelfs waarschijnlijk) niet tijdig zou worden beslist zodat hij de zitting zonder rechtsbijstand zou moeten bijwonen. De wrakingskamer laat dan nog daar de vraag of als er wel door de belanghebbende voor de zitting op het verzoek zou zijn beslist, verzoeker tijdig rechtsbijstand zou hebben gevonden die zich in die korte termijn op de zitting kon voorbereiden.
Ten tweede is op 6 juli 2020 naar eigen zeggen van verzoeker al een zitting met vergelijkbare inhoud geweest, welke verzoeker zonder rechtsbijstand heeft bijgewoond.
Ten derde betreft het naar de rechter onweersproken heeft gesteld een type zaken (niet tijdig beslissen op aanvragen en bezwaren) dat in beginsel zelfs zonder zitting wordt afgedaan, waarbij het bovendien kennelijk niet gaat om zaken waarin een verplichte rechtsbijstand geldt. Indien de rechtszoekende niettemin rechtsbijstand wenst, is het aan hem/haar om dat tijdig voor de zitting te regelen.
Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• de verweerder in de hoofdzaken;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. E.F. Brinkman, M. Knijff en S.M. Krans, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. van Holsteijn en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vlg. Raad van State d.d. 27 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1788.