Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
ProcesverloopBij besluit van 21 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
Overwegingen
[geboortedatum] .
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder (alsnog) toegelicht - onder verwijzing naar het verweerschrift - dat eiser met de enkele stelling dat hij tijdens de voorgaande asielprocedure niet in staat zou zijn geweest volledig en duidelijk te verklaren over zijn seksuele geaardheid, omdat hij slachtoffer van verkrachting is geweest, deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook meent verweerder dat eiser de gestelde verkrachting in zijn eerste procedure naar voren had kunnen en moeten brengen. Daarbij wijst verweerder erop dat eisers enkele stelling dat hij verkracht zou zijn, niet doorslaggevend is in het geheel van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Immers, niet de enkele omstandigheid dat eiser hierover niet in de eerste procedure heeft verklaard, maakt dat de gestelde homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig wordt geacht.
De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren, omdat eiser door dit motiveringsgebrek niet is benadeeld. In het verweerschrift, zoals toegelicht ter zitting, heeft verweerder toegevoegd dat de enkele stelling van eiser dat hij verkracht zou zijn, niet is onderbouwd. Bovendien is die stelling niet doorslaggevend in het geheel van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Ten aanzien van die beoordeling overweegt de rechtbank het volgende.
Dit betekent overigens niet dat niet mag worden gevraagd waarom de vreemdeling dit niet in de eerdere procedure(s) heeft gemeld (en hoe dat past in zijn vorige asielrelaas) en dat dit niet bij de beoordeling van de aanvraag mag worden betrokken”. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting terecht op deze passage gewezen. Dat eiser niet in staat zou zijn geweest gewag te maken van zijn seksuele geaardheid omdat hij slachtoffer van verkrachting zou zijn geweest heeft verweerder, zoals onder 6.1.1 is geoordeeld, niet hoeven volgen.
De beroepsgronden falen.