ECLI:NL:RBDHA:2020:10078

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.10527
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Zwitserland onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Oekraïense burger, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft zijn beroep ingesteld op 12 mei 2020, na het bestreden besluit van de staatssecretaris. Tijdens de zitting op 18 juni 2020, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, is de zaak behandeld.

De rechtbank overweegt dat de autoriteiten van Zwitserland in beginsel verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om tijdig met zijn gemachtigde te overleggen over zijn zienswijze. Bovendien heeft de eiser geen concrete onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat hij problemen zou ondervinden in Zwitserland. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling genomen hoeft te worden, omdat er geen aanwijzingen zijn dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen niet nakomt.

De rechtbank concludeert dat het beroep van de eiser ongegrond is. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die maken dat de overdracht van de eiser aan Zwitserland van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij specialistische medische zorg nodig heeft die in Zwitserland niet beschikbaar zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10527

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.10528, plaatsgevonden op 18 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Faes. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is een burger van Oekraïne en is op [geboortedatum] geboren.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard onder verwijzing naar artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in het geschil is dat de autoriteiten van Zwitserland in beginsel verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Zwitserland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
5. Eiser voert allereerst aan dat verweerder na 21 april 2020 ten onrechte geen uitstel heeft gegeven van de termijn om een zienswijze in te dienen. Door het coronavirus is de gemachtigde van eiser niet in de gelegenheid geweest om eiser tijdig te spreken. Daarbij merkt hij op dat het juist met asielzoekers niet vanzelfsprekend is om gebruik te maken van bijvoorbeeld een video-afspraak. De rechtbank volgt eiser niet op dit punt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in het geheel niet in de gelegenheid is geweest om overleg te hebben met zijn gemachtigde over een te geven zienswijze. Niet is gebleken dat de gemachtigde van eiser pogingen hiertoe heeft ondernomen.
6. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij problemen heeft in Zwitserland, is dat door hem niet geconcretiseerd en onderbouwd. De enkele omstandigheid dat eiser de Zwitserse autoriteiten wantrouwt, is onvoldoende om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Zwitserland heeft door middel van het claimakkoord gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser zal worden behandeld in overeenstemming met geldende Europese richtlijnen. Bij problemen met anderen in Zwitserland kan eiser de bescherming van de Zwitserse autoriteiten inroepen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze hem niet willen of kunnen beschermen.
7. Verder voert eiser aan dat hij lichamelijke klachten heeft en dat de kans klein is dat hij de juiste hulpverlening en goede opvang zal krijgen in Zwitserland.
Echter niet is gebleken dat eiser op dit moment specialistische medische zorg nodig
heeft. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege bijzondere lichamelijke of psychische klachten niet kan worden overgedragen aan Zwitserland. Verweerder was niet gehouden om dit verder te onderzoeken. Als uitgangspunt geldt dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in dit geval niet opgaat. Objectief, persoonlijk bewijs voor de stelling dat eiser in Zwitserland medische zorg of opvang zal worden ontzegd, of daar structureel geen toegang toe zal hebben, ontbreekt.
8. Eiser heeft ten slotte gewezen op de onzekerheid over de ontwikkeling van Corona in Zwitserland. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de toegang tot opvangvoorzieningen voor Dublinclaimanten in Zwitserland op dit moment zodanig onder druk staat dat hij niet aan Zwitserland kan worden overgedragen. Op mogelijke toekomstige ontwikkelingen in dit verband kan niet vooruit worden gelopen. Dit is dan ook geen reden om de zaak aan te houden, zoals eiser voorstelt. Dat eiser op dit moment vanwege de beperkingen ten gevolge van de maatregelen rondom de bestrijding van het coronavirus niet kan worden overgedragen, is slechts een tijdelijke, feitelijke belemmering die niet afdoet aan de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit. [3] De overdrachtstermijn is nog niet verstreken.
9. In hetgeen is aangevoerd heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om tot inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser over te gaan. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Ook is er geen sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Zwitserland van een onevenredige hardheid getuigt.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Zohrabian, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Zie: uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032.