ECLI:NL:RBDHA:2020:10074

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.11437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Letland en medische zorg

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.A. Pieters, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.R. Toussaint, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Letland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de Letse autoriteiten niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden vanwege de intrekking van haar visum en de onbetrouwbaarheid van de verstrekte informatie. Tijdens de zitting is besloten de zaak in het Engels te behandelen, gezien de taalvaardigheid van eiseres.

De rechtbank heeft overwogen dat de claim van eiseres dat Letland niet verantwoordelijk is, niet kan worden aangenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een visum had dat haar toegang tot het Schengengebied heeft verschaft en dat de intrekking van het visum met terugwerkende kracht niet betekent dat Letland niet verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft ook aangevoerd dat haar gezondheidstoestand en de risico's van overdracht naar Letland haar asielverzoek rechtvaardigen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd van de bijzondere ernst van haar situatie.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Letland. De overgelegde informatie over de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Letland is niet voldoende om aan te nemen dat er sprake is van systematische tekortkomingen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van haar asielverzoek bij Letland blijft.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.11437
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.R. Toussaint).
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Letland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.11438, plaatsgevonden op 28 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Letland een verzoek om overname gedaan. Letland heeft dit verzoek aanvaard.
Eiseres voert aan dat de Letse autoriteiten niet op grond van het aan eiseres verstrekte visum verantwoordelijk kunnen worden geacht. Dit visum is namelijk, met terugwerkende kracht, ingetrokken op 20 februari 2020, omdat de verleende informatie in het kader van de aanvraag niet betrouwbaar was. Dit betekent dat het visum wordt geacht nooit te hebben bestaan en dat eiseres dus geen houder is geweest van een geldig visum. De
acceptatie van de claim door de Letse autoriteiten op basis van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening is dan ook onjuist. Daarbij volgt uit artikel 12, vijfde lid, van de Dublinverordening dat Letland niet verantwoordelijk kan worden gehouden omdat sprake is van fraude vanwege de door eiseres verstrekte onbetrouwbare informatie. Eiseres voert verder subsidiair aan dat er bijzondere redenen zijn om het asielverzoek in behandeling te nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Het besluit, dat tevens een overdrachtsbesluit is, komt namelijk voor vernietiging in aanmerking, omdat overdracht niet mogelijk is vanwege de reisbeperkingen ten gevolge van het coronavirus. Meer subsidiair voert eiseres aan dat verweerder dit artikel toe had moeten passen, omdat artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) aan overdacht aan Letland in de weg staat. Uit de landeninformatie van Vluchtelingenwerk Nederland blijkt volgens eiseres dat er in Letland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eiseres meent dat ze bij overdacht in een situatie van verregaande materiële deprivatie terechtkomt zoals omschreven in het arrest Jawo van 19 maart 2019 (arrest Jawo)1 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Uit de informatie blijkt dat asielzoekers een tegemoetkoming ontvangen die ver beneden de landelijke armoedegrens ligt en dan ook ontoereikend is om de basisuitgaven voor levensonderhoud te dekken. Uit een artikel van de UNHCR van 31 januari 2018 blijkt een gebrek aan ondersteuning van vluchtelingen in Letland en uit het meest recente overheidsrapport blijkt dat het voor vluchtelingen moeilijk of zelfs onmogelijk is om de huur te betalen. Dit klemt te meer, omdat eiseres te beschouwen is als een kwetsbaar persoon. Volgens eiseres blijkt uit het ECRI-rapport van 5 maart 2019, paragraaf 79 en 80, dat door racisme asielzoekers niet altijd toegang hebben tot medische zorg. Eiseres doet verder dan ook een beroep op het arrest C.K. tegen Slovenië van 16 februari 2017 van het HvJEU (arrest C.K.)2, omdat haar gezondheidstoestand zich tegen overdracht verzet. Eiseres heeft een uitdraai van haar medisch dossier overgelegd, waaruit blijkt dat er sprake is van cardiovasculaire ziekten, psychische klachten als slachtoffer van mensenhandel en een HIV- infectie. Verweerder dient in ieder geval de overgelegde medische informatie voor te leggen aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Tenslotte persisteert eiseres bij haar standpunt dat er aanleiding is om de behandeling van het asielverzoek over te nemen, omdat eiseres in Nederland slachtoffer is geworden van mensenhandel. Een overdrachtsbesluit is in strijd is met Richtlijn 2004/81, die volgens eiseres slachtoffers van mensenhandel een recht op verblijf geeft. Dit verblijfsrecht is niet afhankelijk van een daadwerkelijke aangifte, maar alleen van de bereidheid tot medewerking van het slachtoffer aan het strafrechtelijk onderzoek. Eiseres heeft uitdrukkelijk deze bereidheid en is in afwachting om aangifte te doen. Bij overdracht wordt aan eiseres, in strijd met artikel 6, tweede lid, van de Richtlijn, de mogelijkheid tot medewerking aan een strafrechtelijk onderzoek ontnomen. Gelet op het voorgaande is het besluit ondeugdelijk gemotiveerd, althans is het besluit onzorgvuldig voorbereid, zodat het voor vernietiging in aanmerking komt.
3. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verzocht om de beroepszaak aan te houden en de voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat de tolk in de Engelse taal niet was verschenen. In overleg met en met expliciete toestemming van partijen is besloten om de zaak in het Engels te behandelen nu de spreektaal van eiseres pigeon-Engels is en de gemachtigden van eiseres en verweerder en de rechtbank, aan het begin en ook nog aan het einde van de behandeling meenden deze taal voldoende machtig te zijn om de zaak adequaat

1.ECLI:EU:C:2019:218.

2 ECLI:EU:C:2017:127.
te behandelen. Aan eiseres is daarnaast diverse keren gevraagd of ze kon volgen wat besproken werd en zij heeft hierop bevestigend geantwoord. Ook heeft zij vragen adequaat beantwoord. Eiseres heeft begrepen wat ter zitting is besproken en zij heeft hierop kunnen reageren. Verder zijn hoofdzakelijk dezelfde onderwerpen aan de orde geweest die ook in de gronden zijn verwoord. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het belang van eiseres door de gang van zaken op de zitting is benadeeld en om de beroepszaak daarom aan te houden.
4. De rechtbank overweegt verder als volgt wat betreft het visum. In het onderhavige geval hebben de Letse autoriteiten aan eiseres een visum verleend dat geldig was van 13 februari 2020 tot 4 maart 2020. Eiseres heeft op basis van dit visum daadwerkelijk toegang gekregen tot het Schengengebied. Op 20 februari 2020 is het visum ingetrokken, omdat het verblijfsdoel niet betrouwbaar was. Met het intrekken van het visum is de geldigheid van het visum verlopen. Artikel 12, vijfde lid, van de Dublinverordening is niet van toepassing, omdat geen sprake is van een valse of fictieve identiteit of van valse, vervalste of ongeldige documenten. Het afgeven van niet betrouwbare informatie over het reisdoel valt daar niet onder. De tweede zin van het vijfde lid is alleen al niet van toepassing, omdat de onbetrouwbare informatie niet pas is gegeven nadat het visum is verstrekt. Uit artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening volgt dat wanneer een verzoeker houder is van een visum dat minder dan zes maanden geleden is verlopen en dat hem daadwerkelijk toegang heeft verschaft tot het grondgebied van een lidstaat, de lidstaat die het visum heeft afgegeven verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag zolang de verzoeker het grondgebied niet heeft verlaten. Vaststaat dat eiseres een visum had, dit visum haar toegang heeft verschaft tot het grondgebied van Letland en dat het visum toen niet verlopen was. Dat de intrekking met terugwerkende kracht is gebeurd maakt het voorgaande, mede gelet op het doel van de bepaling zoals overwogen in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 juli 20193, niet anders. Het visum had aan eiseres ten tijde van de intrekking al toegang verschaft tot het Schengengebied. Eiseres is dus houder van een visum dat met de intrekking op 20 februari 2020 minder dan zes maanden geleden is verlopen en dat haar daadwerkelijk toegang heeft verschaft tot het grondgebied van Letland en daarmee is aan de voorwaarden voor artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening voldaan. De Letse autoriteiten hebben het claimverzoek dan ook niet op verkeerde gronden geaccepteerd.
5. Ten aanzien van het beroep van eiseres op het arrest C.K. overweegt de rechtbank als volgt. In de uitspraak van 3 november 2017 heeft de ABRvS overwogen dat uit het arrest
C.K. tegen Slovenië volgt dat het aan de vreemdeling is om objectieve gegevens over te leggen die de bijzondere ernst van de gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheidstoestand van een overdracht aantonen. Eiseres heeft een uitdraai van een medisch dossier overgelegd, waaruit blijkt dat eiseres regelmatig klachten heeft en onder meer sprake is van een HIV-infectie. Ook zegt eiseres slachtoffer te zijn van mensenhandel en uit het dossier blijkt dat ze hier geëmotioneerd over is. Met deze medische informatie heeft eiseres echter niet de bijzondere ernst van haar gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvan voor een overdracht aannemelijk gemaakt. Daarbij mag in beginsel worden verondersteld dat sprake is van vergelijkbare medische voorzieningen in de lidstaten en dat bijvoorbeeld de gebruikelijke medicijnen voor de HIV-infectie aanwezig zijn. Eiseres heeft niet betwist dat

3.ECLI:NL:RVS:2019:2486.

de medische zorg in Letland toereikend is, maar ze heeft wel gesteld dat die voor haar vanwege racisme ontoegankelijk is. Uit het ECRI-rapport van 5 maart 2019 dat eiseres heeft overgelegd blijkt dat er gevallen bekend zijn waarin medische zorg pas toegankelijk werd nadat een Niet-Gouvernementele Organisatie met asielzoekers was meegegaan om de zorg feitelijk te krijgen. Uit deze informatie blijkt echter niet dat sprake is van een patroon of van structurele tekortkomingen, zoals in het ECRI-rapport in paragraaf 79 zelf ook staat beschreven en het is dan ook onvoldoende om aan te nemen dat eiseres geen medische zorg zal ontvangen na overdracht aan Letland. Daarbij dient eiseres, voor zover haar medische zorg wordt onthouden, zich hierover te beklagen bij de Letse autoriteiten. Verweerder was dan ook niet gehouden om in het kader van de huidige procedure de medische informatie voor te leggen aan het BMA.
6. De rechtbank overweegt dat er verder ook geen aanknopingspunten zijn dat verweerder ten opzichte van Letland niet uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank leidt de overgelegde informatie van Vluchtelingenwerk Nederland niet tot het oordeel dat sprake is van systematische tekortkomingen in het Letse asiel- en opvangsysteem. Uit de rapporten blijkt dat asielzoekers asiel kunnen aanvragen en dat er een systeem is dat bescherming biedt aan asielzoekers. Weliswaar blijkt uit het rapport van de US Department of State van 3 maart 2017 dat de financiële ondersteuning voor asielzoekers laag is, maar dit is onvoldoende voor het oordeel dat er sprake is van ernstige structurele problemen. Het door eiseres overgelegde bericht van de UNHCR van 31 januari 2018 waaruit volgens haar blijkt dat het voor asielzoekers moeilijk is om de huur te betalen rechtvaardigt evenmin de conclusie dat er in Letland sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Daarbij ligt het op de weg van eiseres om bij voorkomende te problemen te klagen bij de Letse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat die mogelijkheid voor eiseres niet bestaat of dat klagen zinloos is.
7. Ten aanzien van de verwijzing van eiseres naar het arrest Jawo overweegt de rechtbank dat uit dit arrest blijkt dat er een hoge drempel van zwaarwegendheid bestaat voordat wordt aangenomen dat sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest. Eiseres heeft – mede gelet op het vorenstaande – niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval bij overdracht aan Letland sprake zal zijn van een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie waar zij, buiten haar wil en persoonlijke keuzes om, in terecht zal komen.
8. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres geen aangifte van mensenhandel heeft gedaan en dat van een verblijfstitel in de zin van artikel 2, aanhef en onder l, artikel 12, eerste lid, en artikel 19, eerste lid, van de Dublinverordening op dit moment geen sprake is. Hieruit volgt dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek niet is overgegaan op Nederland. Dit betekent dat Letland nog steeds verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres. Voor zover zij bedoelt dat zij in de gelegenheid moet worden gesteld eerst aangifte te doen en de behandeling daarvan in Nederland af te mogen wachten en de procedure van de overdracht op grond van de Dublinverordening daartoe op te schorten, overweegt de rechtbank dat haar aanvraag buiten behandeling is gesteld op grond van artikel 30, eerste lid, Vw omdat op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat Letland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In artikel 3.6a, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is bepaald dat bij afwijzing van de eerste aanvraag tot het
verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden aan de vreemdeling die slachtoffer- aangever, slachtoffer of getuige-aangever is van mensenhandel, bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, onder a, b of c, Vb. In het tweede lid is neergelegd dat het eerste lid niet van toepassing is indien de aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 Vw. Nu verweerder de aanvraag op die grond niet in behandeling heeft genomen, wordt op grond van het tweede lid van artikel 3.6a Vb in deze procedure niet toegekomen aan de vraag of eiseres in aanmerking zou kunnen komen voor een verblijfsvergunning als slachtoffer van mensensmokkel, dan wel mensenhandel. Eiseres hoeft in deze procedure niet in de gelegenheid te worden gesteld om aangifte te doen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de ABRvS van 27 januari 20164. Er is daarom ook geen aanleiding om eiseres bedenktijd te gunnen als waar zij met haar verwijzing naar artikel 6 van Richtlijn 2004/81 op doelt. Dit artikel geeft evenmin recht op verblijf.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

4.ECLI:NL:RVS:2016:266.

De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
04 augustus 2020
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.