uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.11437
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.R. Toussaint).
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Letland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.11438, plaatsgevonden op 28 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Letland een verzoek om overname gedaan. Letland heeft dit verzoek aanvaard.
Eiseres voert aan dat de Letse autoriteiten niet op grond van het aan eiseres verstrekte visum verantwoordelijk kunnen worden geacht. Dit visum is namelijk, met terugwerkende kracht, ingetrokken op 20 februari 2020, omdat de verleende informatie in het kader van de aanvraag niet betrouwbaar was. Dit betekent dat het visum wordt geacht nooit te hebben bestaan en dat eiseres dus geen houder is geweest van een geldig visum. De
acceptatie van de claim door de Letse autoriteiten op basis van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening is dan ook onjuist. Daarbij volgt uit artikel 12, vijfde lid, van de Dublinverordening dat Letland niet verantwoordelijk kan worden gehouden omdat sprake is van fraude vanwege de door eiseres verstrekte onbetrouwbare informatie. Eiseres voert verder subsidiair aan dat er bijzondere redenen zijn om het asielverzoek in behandeling te nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Het besluit, dat tevens een overdrachtsbesluit is, komt namelijk voor vernietiging in aanmerking, omdat overdracht niet mogelijk is vanwege de reisbeperkingen ten gevolge van het coronavirus. Meer subsidiair voert eiseres aan dat verweerder dit artikel toe had moeten passen, omdat artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) aan overdacht aan Letland in de weg staat. Uit de landeninformatie van Vluchtelingenwerk Nederland blijkt volgens eiseres dat er in Letland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eiseres meent dat ze bij overdacht in een situatie van verregaande materiële deprivatie terechtkomt zoals omschreven in het arrest Jawo van 19 maart 2019 (arrest Jawo)1 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Uit de informatie blijkt dat asielzoekers een tegemoetkoming ontvangen die ver beneden de landelijke armoedegrens ligt en dan ook ontoereikend is om de basisuitgaven voor levensonderhoud te dekken. Uit een artikel van de UNHCR van 31 januari 2018 blijkt een gebrek aan ondersteuning van vluchtelingen in Letland en uit het meest recente overheidsrapport blijkt dat het voor vluchtelingen moeilijk of zelfs onmogelijk is om de huur te betalen. Dit klemt te meer, omdat eiseres te beschouwen is als een kwetsbaar persoon. Volgens eiseres blijkt uit het ECRI-rapport van 5 maart 2019, paragraaf 79 en 80, dat door racisme asielzoekers niet altijd toegang hebben tot medische zorg. Eiseres doet verder dan ook een beroep op het arrest C.K. tegen Slovenië van 16 februari 2017 van het HvJEU (arrest C.K.)2, omdat haar gezondheidstoestand zich tegen overdracht verzet. Eiseres heeft een uitdraai van haar medisch dossier overgelegd, waaruit blijkt dat er sprake is van cardiovasculaire ziekten, psychische klachten als slachtoffer van mensenhandel en een HIV- infectie. Verweerder dient in ieder geval de overgelegde medische informatie voor te leggen aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Tenslotte persisteert eiseres bij haar standpunt dat er aanleiding is om de behandeling van het asielverzoek over te nemen, omdat eiseres in Nederland slachtoffer is geworden van mensenhandel. Een overdrachtsbesluit is in strijd is met Richtlijn 2004/81, die volgens eiseres slachtoffers van mensenhandel een recht op verblijf geeft. Dit verblijfsrecht is niet afhankelijk van een daadwerkelijke aangifte, maar alleen van de bereidheid tot medewerking van het slachtoffer aan het strafrechtelijk onderzoek. Eiseres heeft uitdrukkelijk deze bereidheid en is in afwachting om aangifte te doen. Bij overdracht wordt aan eiseres, in strijd met artikel 6, tweede lid, van de Richtlijn, de mogelijkheid tot medewerking aan een strafrechtelijk onderzoek ontnomen. Gelet op het voorgaande is het besluit ondeugdelijk gemotiveerd, althans is het besluit onzorgvuldig voorbereid, zodat het voor vernietiging in aanmerking komt.
3. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verzocht om de beroepszaak aan te houden en de voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat de tolk in de Engelse taal niet was verschenen. In overleg met en met expliciete toestemming van partijen is besloten om de zaak in het Engels te behandelen nu de spreektaal van eiseres pigeon-Engels is en de gemachtigden van eiseres en verweerder en de rechtbank, aan het begin en ook nog aan het einde van de behandeling meenden deze taal voldoende machtig te zijn om de zaak adequaat