In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van tijdelijke humanitaire gronden. Eiseres, een Marokkaanse vrouw geboren in 1965, heeft haar aanvraag ingediend omdat zij slachtoffer is geworden van huiselijk geweld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat eiseres zich kan onttrekken aan het huiselijk geweld door terug te keren naar Marokko.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij zich niet kan onttrekken aan het huiselijk geweld in Marokko, omdat haar echtgenoot haar heeft bedreigd en zij geen netwerk heeft om op terug te vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Marokko niet kan vestigen. De rechtbank heeft de overgelegde stukken van eiseres, waaronder verklaringen van familieleden en een deskundigenbericht, niet in haar beoordeling betrokken, omdat deze nieuwe informatie bevatten die niet eerder door de staatssecretaris in zijn besluitvorming kon worden meegenomen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris het bestreden besluit op juiste gronden heeft genomen en dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de aanvraag van de verblijfsvergunning. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.