Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
Kamerstukken II1996/97, 24 112, nr. 10, p. 6-7) vermeldt met betrekking tot artikel 180 lid 7 WVW, voor zover hier relevant, het volgende:
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, die in detentie verblijft, vorderde om zijn rijbewijs terug te krijgen. Eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf en een rijontzegging van twaalf maanden, die begon op het moment dat hij zijn rijbewijs inleverde op 17 april 2007. Eiser heeft in de jaren daarna gratieverzoeken ingediend, maar deze zijn afgewezen. Hij is sinds 26 februari 2008 in detentie en heeft deelgenomen aan een penitentiair programma sinds 6 februari 2020. Eiser stelt dat de rijontzegging niet meer van toepassing is, omdat zijn vrijheid niet meer rechtens is ontnomen sinds zijn deelname aan het programma. De Staat daarentegen stelt dat de rijontzegging doorloopt tot de voorwaardelijke invrijheidstelling op 2 februari 2021.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de rijontzegging moet worden verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, zoals bepaald in artikel 180 lid 7 van de Wegenverkeerswet. De rechter heeft de wetsgeschiedenis geraadpleegd en geconcludeerd dat de rijontzegging doorloopt tot aan de voorwaardelijke invrijheidstelling. De voorzieningenrechter heeft de primaire vordering van eiser afgewezen, omdat de wetgever heeft gekozen voor een duidelijk moment waarop de verlenging van de rijontzegging eindigt. De subsidiaire vordering van eiser, dat de rijontzegging geen doel meer dient, werd ook afgewezen, omdat deze argumenten niet in deze procedure ter discussie kunnen worden gesteld. Eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding.