Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 10 augustus 2018,
- de rolbeslissing van 19 september 2018, waarbij [eiser] in de gelegenheid is gesteld ontbrekende gegevens in te dienen,
- de akte van 3 oktober 2018 aan de zijde van [eiser] ,
- de conclusie van antwoord, met producties
- het tussenvonnis van 30 januari 2019, waarbij een comparitie van partijen werd bevolen,
- de schriftelijke toelichting aan de zijde van [eiser] , met producties,
- de schriftelijke toelichting aan de zijde van de Staat.
2.De feiten
[… 1]. [4] geoordeeld dat substanties waarvan de effecten beperkt zijn tot louter een wijziging van de fysiologische functies, zonder dat zij direct of indirect een gunstige invloed kunnen hebben op de menselijke gezondheid, niet onder het begrip geneesmiddel zoals gedefinieerd in de Richtlijn vallen.
XC e.a.had gesteld, hetzij totdat door de Hoge Raad zelf te stellen vragen aan het HvJEU met de strekking in hoeverre het Unierecht verplicht tot herziening van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling als deze in het licht van een later arrest van het HvJEU in strijd met het Unierecht blijkt te zijn, zouden zijn beantwoord. Daarbij heeft de Advocaat-Generaal ook opgemerkt dat het volgens haar evident is, zoals ook in de herzieningsaanvraag wordt betoogd, dat het hof bij de behandeling van de zaak tegen [eiser] in 2009 niet tot een veroordeling van [eiser] was gekomen indien het op de hoogte zou zijn geweest van de uitleg van het begrip geneesmiddel zoals het HvJEU in 2014 heeft gegeven.
XC e.a.lag de prejudiciële vraag voor – samengevat – of het Unierecht de nationale rechter ertoe verplicht om op verzoek van een betrokkene te toetsen of een onherroepelijke uitspraak van een strafrechter in strijd is met het Unierecht wanneer het nationale recht slechts in de mogelijkheid van een dergelijke toetsing voorziet voor gevallen waarin schending van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of een van de protocollen daarbij wordt aangevoerd. Bij arrest van 24 oktober 2018 [6] heeft het HvJEU geoordeeld dat de nationale rechter op grond van het Unierecht niet verplicht is om een rechtsmiddel naar nationaal recht waarmee, kort gezegd, uitsluitend bij schending van het EVRM kan worden verkregen dat een onherroepelijke nationale beslissing in een strafprocedure wordt overgedaan, uit te breiden tot schendingen van het Unierecht.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Staat/ [… 2](HR 9 mei 1986). [9]
Köbler-criteria, de voorwaarden waaronder de Staat aansprakelijk kan worden gehouden voor schade die particulieren zoals [eiser] hebben geleden wegens schending van het Unierecht in rechterlijke uitspraken, is volgens de Staat niet voldaan.
NJ1972/137). Geen van de stellingen van [eiser] duidt erop dat aan dit criterium is voldaan.
TMG/Staat. [11] Volgens hem is sprake van voortdurend onrechtmatig handelen van de Staat door het in stand houden van het arrest met een evident onjuiste uitleg van het begrip geneesmiddel omdat de Staat nimmer heeft erkend dat de veroordeling van [eiser] onterecht is geweest. De vordering is volgens [eiser] daarom in ieder geval niet verjaard tot vijf jaar terug te rekenen vanaf de aansprakelijkstelling van 6 juli 2018.
TMG/Staatheeft betrekking op de situatie waarin sprake is van schending door de Staat van zijn op grond van het Unierecht geldende verplichting om Europese richtlijnen juist te implementeren. Daaronder valt mede het na een onjuiste implementatie alsnog juist implementeren daarvan. Voor die situatie heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, zolang geen juiste implementatie plaatsvindt, dit iedere dag een zelfstandige onrechtmatige daad van de Staat oplevert, hetgeen meebrengt dat daarop gegronde vorderingen afzonderlijk verjaren. In dit geval stoelt de rechtsvordering van [eiser] niet op nalaten van de Staat om Europese richtlijnen juist te implementeren, maar op onrechtmatige rechtspraak. Daarmee is geen sprake van voortdurend onrechtmatig handelen van de Staat. De Staat is overigens tegenover [eiser] rechtens niet verplicht tot erkenning dat de uitleg van de Richtlijn in het arrest onjuist is, laat staan dat de strafveroordeling van [eiser] achteraf bezien onterecht is geweest. Dit zou niet te verenigen zijn met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.
Staat/ [… 2]zo gelezen moeten worden dat hij de Staat zelfstandig onrechtmatig handelen verwijt, los van het arrest, bestaande uit het handhaven van onrechtmatige wetgeving overweegt de rechtbank als volgt. [eiser] concretiseert niet welke wetgeving hij onrechtmatig acht. Er heeft geen herziening op grond van artikel 457 lid c Sv plaatsgevonden. Het Unierecht verplicht de wetgever niet om in die mogelijkheid te voorzien in het geval van schending van het Unierecht, net zo min als het de wetgever verplicht tot verruiming van het bestaande civielrechtelijk kader ter verkrijging van schadevergoeding wegens schending van het Unierecht in situaties als die van [eiser] .