Uitspraak
9 mei 1986.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 mei 1986 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden voor renteverliezen van belastingschuldigen als gevolg van onrechtmatig handelen. De zaak is aangespannen door de Staat, die in cassatie ging tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof. De eiser, [A] N.V., had de Staat gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en vorderde een schadevergoeding van ƒ 1.752.868,--, vermeerderd met wettelijke rente. De Rechtbank had de vordering toegewezen, maar de Staat ging in hoger beroep. Het Gerechtshof bekrachtigde het vonnis van de Rechtbank, waarna de Staat cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelde dat de Staat aansprakelijk kan zijn voor schade van belastingschuldigen, waaronder renteverliezen, die voortkomen uit onrechtmatig handelen. Dit onrechtmatig handelen bestond uit het uitvaardigen van een met de wet strijdige regeling en het heffen van belasting op basis van die regeling. De Hoge Raad verwierp de argumenten van de Staat dat de belastingwetgeving een aansprakelijkheid uitsloot en dat de Staat alleen aansprakelijk zou zijn bij ernstige overschrijding van bevoegdheden.
De Hoge Raad concludeerde dat de Staat, wanneer aan de vereisten van artikel 1401 BW is voldaan, aansprakelijk is voor schade die voortvloeit uit het uitvaardigen van onverbindende voorschriften en het heffen van belasting op basis daarvan. De Hoge Raad verwierp het beroep van de Staat en veroordeelde deze in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt de mogelijkheid van aansprakelijkheid van de Staat voor schade die voortvloeit uit onrechtmatig handelen in het belastingrecht.