ECLI:NL:RBDHA:2019:989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
NL18.23695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod van een Marokkaanse vreemdeling met psychische problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Marokkaanse vreemdeling, eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, met een inreisverbod van twee jaar. Eiser stelde dat hij als Berber in Marokko gediscrimineerd werd en vreesde voor zijn leven bij terugkeer, vooral na negatieve uitlatingen over de koning. Tijdens de zitting op 15 januari 2019 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de eerste vier relevante elementen van eisers asielrelaas geloofwaardig achtte, maar de bedreigingen door de autoriteiten niet. De rechtbank concludeerde dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten stond. Eiser had ook psychische problemen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen medische noodsituatie was die een uitstel van vertrek rechtvaardigde. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris voor zover er geen BMA-advies was aangevraagd, maar liet het besluit voor het overige in stand. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot € 1.024,-. De rechtbank droeg de staatssecretaris op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.23695

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J. van Veelen-de Hoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. F. Gieskes).

ProcesverloopBij besluit van 5 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Ook heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.23696, plaatsgevonden op 15 januari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Lakia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1987 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 8 november 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, ten grondslag gelegd dat hij Berber is en in Marokko werd gediscrimineerd. Eiser heeft zich na de protesten van 20 februari 2011 positief uitgelaten over de ‘20 februaribeweging’. Dit deed hij jaren geleden, éénmaal, op straat onder een valse naam. Eenmaal werd eiser geslagen door de politie met een wapenstok omdat de koning in een koets langskwam en eiser in de weg stond. Voorts liet hij zich in een café tegenover vrienden negatief uit over de koning van Marokko. Een man genaamd [X] hoorde wat eiser zei en sprak eiser hierop aan. Uiteindelijk bood eiser zijn excuses aan en zei dat hij nooit meer iets negatiefs over de koning zou zeggen. Daarna is hij telefonisch bedreigd door de veiligheidsdienst. Als eiser gedocumenteerd terug zou reizen van Nederland naar Marokko dan zou hem dit nog meer in de negatieve belangstelling van de autoriteiten doen staan. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Marokko door de Marokkaanse inlichtingendienst zal worden aangehouden, vastgezet en gemarteld.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit en nationaliteit;
- discriminatie als Berber;
- eenmaal geslagen door de politie met de wapenstok omdat de koning in een koets langskwam en eiser in de weg stond;
- positieve uitlating over de 20 februaribeweging;
- bedreigingen door autoriteiten na negatieve uitlating over de koning van Marokko.
Verweerder acht de eerste vier relevante elementen geloofwaardig. Het laatste relevante element, dat eiser zou zijn bedreigd door de autoriteiten na een negatieve uitlating over de koning van Marokko, acht verweerder niet geloofwaardig. Hierover heeft eiser volgens verweerder inconsistent en tegenstrijdig verklaard. Daarnaast geldt Marokko als een veilig land van herkomst, waardoor de aanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen.
4. Eiser stelt zich, samengevat, op het standpunt dat hij in deze procedure als kwetsbaar persoon aangemerkt had dienen te worden en dat hem in strijd met artikel 24 van de Procedurerichtlijn (richtlijn 2013/32/EU) niet de passende steun is verleend. Er is niet zorgvuldig beoordeeld of voor eiser bijzondere waarborgen nodig waren. Eiser meent dat hij vanwege psychische problemen onvoldoende in staat was om gehoord te worden en dat hij daarom onvoldoende in staat was om zijn relaas op coherente wijze naar voren te brengen. Eiser verwijst naar de Werkinstructie (WI) 2015/8 en meent dat hij ook op grond daarvan als kwetsbare vreemdeling aangemerkt moet worden. Eiser heeft een suïcidepoging ondernomen en heeft hevige angsten. Er is ten onrechte geen advies gevraagd aan het Bureau Medische Adviseringen (BMA) en er heeft ten onrechte geen FMO onderzoek plaatsgevonden. Eisers, volgens verweerder, vage en tegenstrijdige verklaringen zouden hun oorzaak hebben in de psychiatrische problematiek van eiser. Verweerder heeft hem zijn verklaringen, dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat, dan ook ten onrechte tegengeworpen.
Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat hij als (Riffijnse) activist bestempeld kan worden en dat Marokko voor deze groep niet aangemerkt kan worden als een veilig land van herkomst. Eisers aanvraag is daarom ten onrechte afwezen als kennelijk ongegrond. Ten slotte stelt eiser zich op het standpunt dat hem ten onrechte geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw is verleend.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1
Uit het FMMU-advies van 14 november 2018 blijkt dat bij eiser medische klachten zijn geconstateerd en dat deze klachten beperkingen zouden geven voor het horen. Uit het advies blijkt evenwel dat eiser, met inachtneming van een aantal voorwaarden, wel gehoord kon worden. Uit het verslag van het nader gehoor op 15 november 2018 blijkt niet dat eiser niet in staat was om vragen te beantwoorden en verklaringen af te leggen over zijn asielrelaas. Verweerder heeft tijdens het nader gehoor meerdere keren aan eiser gevraagd of het goed met hem ging en of hij het gehoor voort kon zetten. Eiser heeft hier telkens positief op geantwoord. Verder zijn er, afgezien van een emotionele reactie van eiser waarna pauze is gehouden, geen belemmeringen geweest tijdens het gehoor. Noch blijkt van signalen of gedragingen van eiser die verweerder aanleiding hadden moeten geven tot twijfel aan eisers vermogen om adequaat te verklaren. Eiser heeft na afloop van het nader gehoor verklaard dat hij tevreden was over het verloop van het gehoor. Dit alles is in lijn met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3514). De rechtbank stelt daarnaast vast dat uit de door eiser overgelegde medische stukken niet blijkt dat eiser onder behandeling staat of behandeling nodig heeft. Uit die stukken blijkt dat eiser bij zijn intake na aankomst in Nederland op
8 november 2018 heeft verklaard dat hij lichamelijk en psychisch gezond is en dat hij geen medicijnen gebruikt.
Aan het eind van het nader gehoor op 15 november 2018 en – blijkens het door de gemachtigde bij het beroepschrift overgelegde patiëntendossier van Detentie Centrum Rotterdam – de dagen erna zegt eiser dat hij niet terug wil naar Marokko en dan liever dood gaat in Nederland of een eind aan zijn leven maakt. Naar aanleiding hiervan is eiser in een beveiligde cel met cameratoezicht geplaatst. Toen eiser op 20 november 2018 met een scheurdeken om zijn nek op een stoel ging staan is voorkomen dat hij verder ging met deze poging tot zelfdoding. Eiser is die dag twee maal gezien door een psychiater en een psycholoog. Daarbij zijn geen aanwijzingen gezien voor psychiatrie in engere zin. Eiser heeft over de poging tot zelfdoding verklaard deze te hebben ondernomen uit machteloosheid, niet omdat hij dood wilde. Eiser heeft verder verklaard in Marokko nooit bij een psychiater of psycholoog te zijn geweest. In de daaropvolgende dagen is eiser in de gaten gehouden en hebben gesprekken met een psychiater en een psycholoog plaatsgevonden. Op 7 december 2018 was er volgens de psycholoog geen suïciderisico meer.
De rechtbank is, gelet op de door eiser overgelegde medische informatie, van oordeel dat eiser niet middels een onderzoek heeft aangetoond dat zijn klachten in de weg stonden aan het goed kunnen verklaren tijdens het nader gehoor. Daarnaast heeft verweerder voldoende rekening gehouden met het FMMU-advies ten tijde van het nader gehoor. Daarbij merkt de rechtbank op dat haar ter zitting niet is gebleken dat eiser niet in staat was competent te reageren op de hem gestelde vragen.
De rechtbank is met verweerder eens dat hij geen aanleiding heeft hoeven zien om een BMA-advies te vragen of om een FMO-onderzoek op te starten, gelet op de informatie van de psycholoog en de psychiater dat er geen aanwijzingen zijn voor psychiatrie in engere zin. Verweerder mocht aannemen dat zich niet een medische noodsituatie voordeed.
5.2.1
De Afdeling heeft op 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:209) geoordeeld dat de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst voldoet aan de wettelijk voorgeschreven vereisten en dat verweerder Marokko dus als veilig land van herkomst heeft mogen aanmerken. Omdat verweerder Marokko als veilig land van herkomst heeft mogen aanmerken, bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Marokko geen bescherming nodig hebben. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Marokko voor hem wegens zijn specifieke omstandigheden niet veilig is. Wegens het rechtsvermoeden dat eiser uit een veilig land van herkomst afkomstig is, geldt daarbij een hoge drempel. Dit laat onverlet dat verweerder hetgeen eiser aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat het betreffende land voor die vreemdeling niet veilig is, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474).
De aanwijzing van Marokko als veilig land is in zijn algemeenheid niet in geschil. Eiser stelt zich echter op het standpunt dat Marokko voor hem, als Riffijns activist, geen veilig land van herkomst is.
5.2.2
Verweerder heeft het relevante element dat ziet op de bedreigingen door de autoriteiten niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Uit het nader gehoor komt duidelijk naar voren dat eiser zich politiek gezien niet op de voorgrond heeft geplaatst en ook niet heeft willen plaatsen. Hij heeft wel sympathie voor de ’20 februaribeweging’ maar heeft hiervoor nooit onder zijn eigen naam actie gevoerd.
Verder heeft verweerder terecht twijfel bij de geloofwaardigheid van eisers verklaring over zijn uitlatingen in het café. Eiser zegt namelijk veelvuldig tijdens de gehoren dat hij zich niet openlijk als tegenstander van de autoriteiten durft te uiten. Dat is moeilijk te rijmen met het hardop bekritiseren van de koning in een café. Indien al juist zou zijn dat eiser zich in het café kritisch uitliet overweegt de rechtbank dat het vervolg van eisers relaas - dat hij hierdoor in de negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan - op vermoedens berust. Eiser meent dat [X] een informant is, maar hij onderbouwt niet waarom hij dat denkt. Evenmin onderbouwt eiser zijn stelling dat [X] de wijkbeheerder heeft geïnformeerd, en dat eiser via de wijkbeheerder, het hoofpolitiekantoor en het provinciehuis bekend is geworden bij de inlichtingendienst, die hem vervolgens zou hebben gebeld en geïntimideerd. De rechtbank is in dit verband verder met verweerder eens dat eiser inconsistent verklaard heeft over het moment waarop hij besloot Marokko te verlaten en daartoe zijn tas te pakken. Eerst zei hij dat hij dat deed na de ontmoeting met [X]. Later zei hij dat het was na het telefoontje van de veiligheidsdienst. De rechtbank volgt niet eisers verklaring dat het een proces was. De rechtbank ziet niet in waarom eiser zijn koffer zou pakken na de verzoening met [X]. Eiser heeft verder zonder problemen het land kunnen verlaten. De rechtbank volgt verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten als Riffijns activist.
5.2.3
Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Marokko in zijn specifieke geval niet aangemerkt kan worden als veilig land van herkomst.
6. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
7. Verweerder heeft ambtshalve bezien of er reden is artikel 64 van de Vw toe te passen en eiser uitstel van vertrek te verlenen (artikel 6.1e van het Vreemdelingenbesluit 2000) en heeft geconcludeerd dat daarvoor geen reden bestond. Volgens verweerder is eiser medisch gezien in staat om te reizen en is er geen medische noodsituatie waarvoor geen behandelingsmogelijkheden zijn in Marokko.
De rechtbank overweegt dat eiser diverse keren heeft uitgesproken dat hij aan suïcide denkt als hij moet terugkeren naar Marokko. Daarbij is blijkens het overgelegde patiëntendossier geobserveerd dat eiser een poging tot suïcide heeft ondernomen, zij het een daartoe mogelijk ongeschikte poging. Eisers gemachtigde heeft ter zitting gewezen op het volgens haar nog aanwezige risico, niet alleen bij de feitelijke uitzetting, maar ook bij de ontvangst van een afwijzende beslissing of beschikking. Daarbij heeft zij er onweersproken op gewezen dat het haar niet is gelukt om een up-to-date patiëntendossier te ontvangen ondanks haar inspanningen daartoe.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 27 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4314) overwogen dat de staatssecretaris bij de beoordeling van een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw in het kader van de vraag of een vreemdeling medisch gezien in staat is om te reizen, ook moet beoordelen of de feitelijke uitzetting van een vreemdeling kan leiden tot schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en welke reisvereisten in dat verband moeten worden gesteld. Zoals ook volgt uit de in het beleid gemaakte tweedeling tussen reizen en medische noodsituatie, valt deze beoordeling niet samen met de beoordeling of het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn.
Onder punt 5.1 heeft de rechtbank reeds overwogen dat verweerder geen aanwijzingen had voor een medische noodsituatie en in zoverre geen advies van het BMA hoefde in te winnen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat er gelet op eisers uitingen en handelingen duidend op een wens tot zelfdoding, voor verweerder wel aanleiding is aan het BMA advies te vragen of met het oog op de feitelijke uitzetting, al dan niet in het kader van artikel
3 van het EVRM, wellicht een of meer reisvereisten moeten worden gesteld. Daartoe dienen medische stukken te worden opgevraagd, zowel intern als bij eiser. Nu verweerder dat niet heeft gedaan is sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen waarin ook wordt ingegaan op de feitelijke uitzetting.
De rechtbank zal verweerder opdragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.
8. Het beroep is gezien de voorgaande rechtsoverweging gegrond.
9. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover verweerder geen BMA-advies heeft aangevraagd of met het oog op de feitelijke uitzetting, al dan niet in het kader van artikel 3 van het EVRM, wellicht een of meer reisvereisten moeten worden gesteld. De rechtbank zal het bestreden besluit voor het overige in stand laten.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 5 december 2018 op de onder rechtsoverweging 9 vermelde wijze;
  • bepaalt dat het besluit voor het overige in stand blijft;
  • draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.