ECLI:NL:RBDHA:2019:9767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
19_2402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde verzuimboete wegens niet tijdig indienen van aangifte inkomstenbelasting

Op 17 september 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een verzuimboete die aan de eiser is opgelegd omdat hij niet tijdig aangifte heeft gedaan voor de inkomstenbelasting over het jaar 2015. De eiser had uitstel aangevraagd voor het indienen van de aangifte, maar heeft deze uiteindelijk pas op 28 november 2016 ingediend, terwijl de aangifte uiterlijk op 18 november 2016 had moeten zijn ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzuimboete van € 369 conform de wetgeving is opgelegd en dat de eiser niet heeft aangetoond dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas). De rechtbank oordeelt dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals zijn hoge leeftijd en gezondheidsproblemen, niet voldoende zijn onderbouwd om de boete te matigen. Bovendien is de rechtbank van mening dat de verzuimboete een legitiem doel dient, namelijk het bevorderen van de medewerking van belastingplichtigen bij het tijdig indienen van aangiften. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en bevestigt de opgelegde verzuimboete.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/2402
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 4 maart 2019 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem opgelegde verzuimboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2019.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Bij brief van 28 februari 2016 is eiser uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2015. Op verzoek van eiser is door verweerder uitstel verleend voor het doen van aangifte tot 1 september 2016.
2. Wegens het uitblijven van de aangifte heeft verweerder met dagtekening 23 september 2016 aan eiser een herinneringsbrief gestuurd en daarna met dagtekening
4 november 2016 een aanmaning. In de aanmaning is vermeld dat de aangifte uiterlijk op
18 november 2016 moet zijn ingediend. Tevens is eiser erop gewezen dat een boete kan worden opgelegd indien de aangifte niet op tijd wordt ontvangen.
3. Eiser heeft op 28 november 2016 een aangifte IB/PVV over het jaar 2015 ingediend.
4. Verweerder heeft op 7 mei 2018 een aanslag IB/PVV over het jaar 2015 aan eiser opgelegd. Gelijktijdig met de aanslag is aan eiser een verzuimboete opgelegd van € 369.
5. In geschil is of de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
6. Ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan verweerder aan de belastingplichtige die de aangifte voor een aanslagbelasting niet of niet tijdig heeft gedaan een verzuimboete van ten hoogste € 5.278 opleggen. Het opleggen van een verzuimboete is een discretionaire bevoegdheid van verweerder en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) bevat beleidsregels voor het opleggen daarvan. In paragraaf 21, tweede lid, van het BBBB is bepaald dat verweerder ter zake van een aangifteverzuim een verzuimboete van 7% van het wettelijk maximum oplegt, zijnde € 369. De rechtbank stelt vast dat de verzuimboete aan eiser is opgelegd conform de genoemde bepalingen.
7. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake wanneer de belastingplichtige geen enkel verwijt treft. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daarvan sprake is. Eiser stelt dat hij pas na het verstrijken van de aangiftetermijn aangifte kon doen omdat hij toen pas een nieuw DigiD-wachtwoord heeft ontvangen. Voorts wijst eiser op zijn persoonlijke omstandigheden, meer specifiek op zijn hoge leeftijd, geheugenverlies door dementie en Alzheimer, medicijngebruik en de depressie van zijn partner. Daarnaast beroep eiser zich op zijn financiële omstandigheden.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat het voor hem volstrekt onmogelijk was de aangifte tijdig in te (laten) dienen. Van avas is dan ook geen sprake. Dat eiser kennelijk pas in een laat stadium een nieuw DigiD-wachtwoord heeft aangevraagd dient voor zijn rekening en risico te komen. Voorts zijn de gestelde persoonlijke omstandigheden van eiser op geen enkele wijze met stukken onderbouwd. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor matiging van de boete in verband met financiële omstandigheden omdat eiser daarin geen inzicht heeft gegeven.
9. Eiser heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de boeteoplegging onredelijk is en bovendien een inbreuk vormt op het recht van eigendom. Het is de rechter ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen echter niet toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van een wet te beoordelen. Dit brengt mee dat het de rechtbank niet is toegestaan de grondslag van de opgelegde verzuimboete als zodanig te toetsen, behoudens voor zover deze in strijd zou zijn met eenieder verbindende verdragsbepalingen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. De stelling van eiser dat het opleggen van de boete in strijd is met het door internationale verdragen beschermde recht van eigendom, zoals neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), kan niet slagen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de aangifte een essentiële rol vervult bij de heffing van aanslagbelastingen. De verzuimboete heeft ten doel de medewerking van belastingplichtigen bij het tijdig indienen van een aangifte te bevorderen. De rechtbank is daarom van oordeel dat met de verzuimboete een legitiem doel wordt nagestreefd, waarbij sprake is van een behoorlijk evenwicht tussen het algemeen belang (de uitvoering van de belastingwetgeving mogelijk maken) en het belang van eiser (de boete bij niet of niet tijdig doen van aangifte). De regeling is naar het oordeel van de rechtbank voorts voldoende precies, toegankelijk en voorzienbaar. Uit de Awr en het BBBB volgt immers in welke gevallen een boete zal worden opgelegd, waarbij tevens regels zijn gegeven voor wat betreft de hoogte van de op te leggen boete. De rechtbank acht het boetebedrag voorts niet dusdanig hoog dat sprake is van een individuele buitensporige last.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de aan eiser opgelegde verzuimboete van € 369 dan ook passend en geboden en is het beroep ongegrond verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.