Op 17 september 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een verzuimboete die aan de eiser is opgelegd omdat hij niet tijdig aangifte heeft gedaan voor de inkomstenbelasting over het jaar 2015. De eiser had uitstel aangevraagd voor het indienen van de aangifte, maar heeft deze uiteindelijk pas op 28 november 2016 ingediend, terwijl de aangifte uiterlijk op 18 november 2016 had moeten zijn ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzuimboete van € 369 conform de wetgeving is opgelegd en dat de eiser niet heeft aangetoond dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas). De rechtbank oordeelt dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals zijn hoge leeftijd en gezondheidsproblemen, niet voldoende zijn onderbouwd om de boete te matigen. Bovendien is de rechtbank van mening dat de verzuimboete een legitiem doel dient, namelijk het bevorderen van de medewerking van belastingplichtigen bij het tijdig indienen van aangiften. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en bevestigt de opgelegde verzuimboete.