ECLI:NL:RBDHA:2019:971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3396
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot tijdelijke opheffing inreisverbod; beroep niet ontvankelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek tot tijdelijke opheffing van een inreisverbod. Eiser, een Turkse nationaliteit, had in 2015 een inreisverbod van twee jaar opgelegd gekregen. Op 17 november 2017 diende hij een aanvraag in om dit inreisverbod tijdelijk op te heffen, zodat hij zijn partner kon bijstaan tijdens haar ziekte. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter afgewezen, omdat er volgens hem geen zeer uitzonderlijk en dringend geval was dat een tijdelijke opheffing rechtvaardigde. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 29 januari 2019 zijn zowel eiser als verweerder niet verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat het inreisverbod per 30 december 2018 van rechtswege is vervallen, omdat eiser gedurende de volledige duur van het inreisverbod buiten de Europese Unie heeft verbleven. Dit betekent dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van het inreisverbod. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet in een materieel gunstigere positie kan komen door de beoordeling van het beroep.

De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/3396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: V. Berentsen- van Dijk).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot tijdelijke opheffing van zijn inreisverbod afgewezen.
Bij besluit van 12 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2019.
Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder is tevens, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1955 en heeft de Turkse nationaliteit. Bij besluit van 26 mei 2015 is aan eiser een licht inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Op 17 november 2017 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend met als doel om zijn partner bij te staan tijdens haar ziekte.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is gebleken van een zeer uitzonderlijk en dringend geval op grond waarvan eiser in aanmerking komt voor een tijdelijke opheffing van zijn inreisverbod. Van zwaarwegende familieomstandigheden is volgens verweerder niet gebleken. Een enkele brief van een huisarts waarin wordt gesteld dat mevrouw Westerman eiser graag bij zich heeft tijdens haar behandeling, heeft verweerder hiertoe onvoldoende geacht.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder het verzoek tot tijdelijke opheffing van het inreisverbod ten onrechte heeft afgewezen en dat de hoorplicht is geschonden.
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift primair op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Nu het inreisverbod per 30 december 2018 is vervallen, heeft eiser immers geen procesbelang meer inzake het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van het inreisverbod. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat het bestreden besluit rechtens juist is.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
In de uitspraak van 21 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:622) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat voor het volledig verstrijken van de duur van een inreisverbod vereist is dat een vreemdeling gedurende de volledige duur van het inreisverbod buiten de Europese Unie heeft verbleven.
5.2.
Volgens het beleid van verweerder neergelegd in paragraaf A4/2.5.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) vervalt het inreisverbod van rechtswege na afloop van de duur die aan het inreisverbod is verbonden.
5.3.
In het geval van eiser gaat de rechtbank uit van de volgende door partijen niet betwiste feiten en omstandigheden. Aan eiser is bij besluit van 26 mei 2015 een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Eiser is vervolgens op 29 december 2016 Nederland uitgereisd en is Turkije op 30 december 2016 ingereisd. Sinds de laatstgenoemde datum verblijft eiser in Turkije.
5.4.
Gelet op het voorgaande, zijn er op dit moment sinds het vertrek van eiser van het grondgebied van de Europese Unie twee jaar verstreken en heeft eiser gedurende de volledige duur van het inreisverbod buiten de Europese Unie verbleven. Dit maakt dat het aan hem opgelegde inreisverbod van rechtswege is vervallen op 30 december 2018. Als gevolg hiervan kan eiser door de beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek tot tijdelijke opheffing van het inreisverbod niet in een materieel gunstigere positie komen. Het aan eiser opgelegde inreisverbod is immers reeds vervallen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van het beroep
6. Om die reden verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 30 januari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.