ECLI:NL:RBDHA:2019:9691
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waarde vaststelling onroerende zaak en bezwaar tegen WOZ-beschikking
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [woonplaats]. De eiser, huurder van het appartement, heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, die de waarde op 1 januari 2017 heeft vastgesteld op € 164.000. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de woning een lagere waarde van € 134.000 zou moeten hebben, onder andere vanwege het ontbreken van een berging, de staat van onderhoud en de slechte ligging van de woning. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat verweerder voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de waarde tot stand is gekomen. De rechtbank oordeelde dat de vergelijkingsobjecten, die wel over een berging beschikten, een redelijke afspiegeling van de markt vormden en dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de beperkte hoogte van een deel van de woning niet als berging kan worden aangemerkt en dat de ligging van de woning voldoende was meegenomen in de waardering. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.