ECLI:NL:RBDHA:2019:9541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
NL19.19486; NL19.19489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van aanvragen voor internationale bescherming door statushouders met een zwaar gehandicapt kind

Op 9 september 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, een gezin met de Syrische nationaliteit, beroep hebben ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun aanvragen voor internationale bescherming door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd, vooral gezien de bijzondere kwetsbaarheid van hun zwaar gehandicapte kind, [KIND 1]. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2019, waarin werd geoordeeld dat de situatie voor statushouders die terugkeren naar Griekenland niet is verbeterd en dat zij in een toestand van materiële deprivatie kunnen belanden. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris niet voldoende heeft onderbouwd dat de situatie van eisers verschilt van de eerder genoemde casus en dat de zorg voor [KIND 1] zwaar is. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en beveelt de Staatssecretaris om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.024,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.19486 en NL19.19489

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2019 in de zaken tussen

[EISERS 1] en [EISERS 2],

mede namens hun minderjarige kinderen
[KIND 1], [KIND 2]en
[KIND 3], eisers
(gemachtigde: mr. A. Hol),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

Procesverloop

Bij besluiten van 19 augustus 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL19.19487 en NL19.19490, plaatsgevonden op 3 september 2019. Eiser [EISERS 1] en [KIND 1] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Makaddam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn in het bezit van de Syrische nationaliteit. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1982. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1994. De kinderen van eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 2014 en [geboortedatum] 2015.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eisers niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, omdat eisers internationale bescherming genieten in Griekenland.
3. Eisers hebben aan hun beroep het volgende ten grondslag gelegd. Vanwege de medische situatie van [KIND 1], die meervoudig gehandicapt is, zullen eisers bij terugkeer naar Griekenland in een situatie van materiële deprivatie belanden. Eisers hebben zowel voorafgaand aan hun toelating tot Griekenland als in de periode daarna in zeer slechte levensomstandigheden verkeerd, omdat de zorg voor [KIND 1] te kort schoot. Verder is van belang dat naar Griekenland terugkerende statushouders niet in aanmerking komen voor huisvesting en toelagen. Eisers zullen bij terugkeer naar Griekenland geheel op zichzelf zijn aangewezen voor het vinden van huisvesting. Ook zullen eisers geen inkomen kunnen verwerven en zullen ze geen toegang tot medische zorg en voorzieningen voor [KIND 1] kunnen verkrijgen. Eisers wijzen ter onderbouwing van hun standpunt op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2385). Verweerder stelt ten onrechte dat de situatie van eisers anders is dan in voornoemde uitspraak van de Afdeling. Verweerder gaat daarmee voorbij aan de algemene strekking en relevantie van de uitspraak van de Afdeling.
4. De rechtbank overweegt dat de Afdeling in haar uitspraak van 15 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2385) heeft geoordeeld dat, hoewel niet is gebleken dat de situatie voor statushouders die vanuit Nederland terugkeren naar Griekenland, is verbeterd, evenmin sprake is van een wezenlijke verslechtering ten opzichte van de situatie zoals beoordeeld in haar eerdere uitspraak van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1795). In deze laatstgenoemde uitspraak heeft de Afdeling geconcludeerd dat verweerder ten aanzien van terugkerende statushouders naar Griekenland in het algemeen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
Uit de punten 86, 88 en 93 van het arrest Ibrahim (ECLI:EU:C:2019:219) volgt echter – zo overweegt de Afdeling verder in de uitspraak van 15 juli 2019 - dat de bijzondere kwetsbaarheid van individuele statushouders ertoe kan leiden dat zij bij terugkeer naar de lidstaat waar zij een asielvergunning hebben gekregen, buiten hun eigen wil en keuzes om, zullen terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie als bedoeld in de punten 89 tot en met 91 van dat arrest. De medische situatie van statushouders kan hen - en degenen die noodgedwongen met de zorg voor hen zijn belast - bijzonder kwetsbaar maken. Hun lichamelijke of psychische problemen kunnen een negatieve invloed hebben op de mate waarin zij zich zelfstandig staande kunnen houden in de maatschappij en hun rechten kunnen effectueren. Omgekeerd kan een toestand van verregaande materiële deprivatie als bedoeld in het arrest Ibrahim negatieve gevolgen hebben voor hun lichamelijke of geestelijke gezondheid (punt 90 van dat arrest), aldus de Afdeling.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2019 ziet op een situatie welke in vele opzichten verschilt van onderhavige casus, nu genoemde uitspraak ziet op individuele statushouders, terwijl in casu sprake is van een gezin.
6. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers niet als bijzonder kwetsbaar in de zin van het arrest Ibrahim kunnen worden aangemerkt. Daartoe is van belang dat het in deze zaak gaat om een tweeoudergezin, waarbij de moeder voor de kinderen zou kunnen zorgen en de vader zou kunnen werken. Verder is niet gebleken dat eisers zorg nodig hebben en dat die zorg, als die al nodig zou zijn, niet in Griekenland aanwezig is. Het is aan eisers om hun rechten als statushouders in Griekenland te effecturen. Statushouders zijn in Griekenland niet slechter af dan in Nederland. Er zijn mogelijkheden om voorzieningen te krijgen, zoals blijkt uit het rapport over Griekenland van de Asylum Information Database.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de situatie van eisers in vele (relevante) opzichten verschilt van de casus in de voornoemde uitspraak van de Afdeling. Dat het bij eisers gaat om ‘een gezin’ is niet doorslaggevend voor de conclusie dat daarom van zeer verregaande materiële deprivatie geen sprake kan zijn. De rechtbank weegt daarbij mee dat [KIND 1] meervoudig gehandicapt is en de zorg voor hem zwaar is, zeker als één van de ouders niet kan helpen omdat hij of zij moet werken. Verder heeft verweerder zich niet uitgelaten over de gestelde psychische problematiek van de moeder en hoezeer dit invloed heeft op de verzorging van [KIND 1].
De rechtbank acht ook hetgeen verweerder ter zitting in aanvulling op het bestreden besluit heeft aangevoerd onvoldoende voor het oordeel dat eisers niet als bijzonder kwetsbaar aangemerkt kunnen worden. Verweerder zal in het nieuw te nemen besluit moeten ingaan op de stukken die zijn ingediend ten aanzien van de medische situatie van de (zwaar gehandicapte) zoon van eisers en nader moeten motiveren waarom eisers bij terugkeer naar Griekenland niet, buiten hun eigen wil en keuzes om, zullen terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd. De beroepen zijn daarom gegrond en de overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, ziet zij aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan in het openbaar op 9 september 2019 door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.