ECLI:NL:RBDHA:2019:9536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
C/09/568815 / KG ZA 19-179
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van bescheiden ex artikel 843a Rv afgewezen wegens gebrek aan civielrechtelijk belang

In deze zaak heeft Oilchart International N.V. een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën, met als doel inzage te verkrijgen in bepaalde documenten op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Oilchart stelt dat deze documenten van belang zijn voor de lopende fiscale procedures die zij heeft tegen naheffingsaanslagen die door de Belastingdienst zijn opgelegd. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd omdat de inspecteur van de Belastingdienst heeft vastgesteld dat de door Oilchart vervoerde olie niet voldeed aan de voorwaarden van de accijnsschorsingsregeling.

De voorzieningenrechter heeft op 11 april 2019 uitspraak gedaan en de vordering van Oilchart afgewezen. De rechter oordeelde dat Oilchart niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een civielrechtelijk belang heeft bij de gevraagde documenten. De rechter benadrukte dat de vordering van Oilchart kwalificeert als een fishing expedition, omdat zij niet met concrete feiten heeft onderbouwd dat de inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien werd opgemerkt dat de procedures die Oilchart aanhangig heeft gemaakt bij het gerechtshof Den Bosch bestuursrechtelijke procedures zijn, en dat artikel 843a Rv niet van toepassing is in bestuursrechtelijke geschillen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vordering van Oilchart niet toelaatbaar is en heeft haar veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten zijn vastgesteld op € 1.619,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 639,-- aan griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 april 2019.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/568815 / KG ZA 19-179
Vonnis in kort geding van 11 april 2019
in de zaak van
OILCHART INTERNATIONAL N.V.te Antwerpen, België,
eiseres,
advocaat mr. L. Hoekstra te Heerenveen,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën)te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. C.M. Bergman en C.J. Wiltink te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Oilchart’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 februari 2019, met producties;
- de brief van mr. Bergman van 26 maart 2019, met producties;
- de brief van mr. Hoekstra van 29 maart 2019, met producties;
- de op 2 april 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Op 11 april 2019 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking, die is vastgesteld op 25 april 2019.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Oilchart handelt in olie en levert olie aan onder meer uitgaande zeeschepen. Oilchart vervoert de te leveren olie via tanklichters.
2.2.
De inspecteur van de Belastingdienst/Douane (hierna: ‘de inspecteur’) heeft naar aanleiding van door douaneambtenaren uitgevoerde controles op tanklichters van Oilchart diverse naheffingsaanslagen aan Oilchart opgelegd. Deze naheffingsaanslagen hielden verband met het feit dat volgens de inspecteur na bemonstering en onderzoek van de door de tanklichters vervoerde olie is gebleken dat deze olie geen gasolie maar stookolie betrof. De gasolie werd vervoerd onder een accijnsschorsingsregeling en de desbetreffende aanslagen zijn opgelegd in verband met het onttrekken van gasolie aan een accijnsschorsingsregeling. Oilchart heeft tegen deze naheffingsaanslagen bezwaar aangetekend. De inspecteur heeft deze naheffingsaanslagen bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd. Oilchart heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld. De belastingkamer van rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft deze beroepen bij uitspraak van 30 november 2018 ongegrond verklaard. Oilchart heeft in twee van de drie zaken hoger beroep ingesteld en de inspecteur in de derde zaak. Deze procedures zijn thans aanhangig bij de Belastingkamer van het gerechtshof Den Bosch. Het gerechtshof Den Bosch heeft de termijn waarbinnen Oilchart haar beroepschrift kan aanvullen verlengd tot 16 april 2019.
2.3.
De inspecteur heeft naar aanleiding van een uitgevoerde controle van de door Oilchart met de tanklichters ‘Chris’ en ‘Volante’ vervoerde olie afgezien van het opleggen van een naheffingsaanslag. Daarbij is aan Oilchart medegedeeld dat de resultaten van het uitgevoerde laboratoriumonderzoek zich in een grijs gebied bevonden en dat er daarom onvoldoende aanleiding was om een naheffingsaanslag op te leggen.
2.4.
Oilchart heeft de inspecteur op 19 juli 2018 en 10 augustus 2018 verzocht om toezending van de resultaten van het monsteronderzoek en de laboratoriumuitslagen betreffende de met de tanklichter Chris vervoerde olie. De inspecteur heeft bij brief van 20 augustus 2018 aan Oilchart bericht dat hij bij gebreke van een voorgenomen beslissing dan wel een bezwarende maatregel aan dit verzoek niet tegemoet zal komen. Tegen deze brief heeft Oilchart op 24 augustus 2018 bezwaar gemaakt, welk bezwaar de inspecteur op 28 november 2018 niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat geen sprake is van een voor bezwaar vatbare beschikking. Oilchart heeft tegen deze uitspraak geen beroep ingesteld.
2.5.
Bij brief van 8 oktober 2018 heeft Oilchart de inspecteur verzocht om toezending van de resultaten van het monsteronderzoek en de laboratoriumuitslagen betreffende de met de tanklichter Volante vervoerde olie. De inspecteur heeft bij brief van 17 oktober 2018 aan Oilchart bericht dat hij bij gebreke van een voorgenomen beslissing dan wel een bezwarende maatregel aan dit verzoek niet tegemoet zal komen. Tegen deze brief heeft Oilchart op 25 oktober 2018 bezwaar gemaakt, welk bezwaar de inspecteur op 10 december 2018 kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat geen sprake is van een voor bezwaar vatbare beschikking. Oilchart heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Deze procedure is thans nog aanhangig.
2.6.
Bij e-mail van 13 februari 2019 heeft Oilchart de inspecteur met een beroep op artikel 843a Rv verzocht om afgifte van alle stukken betreffende de controle van de met de tanklichter Chris vervoerde olie, die hebben geleid tot het afzien van het opleggen van een naheffingsaanslag, inclusief de laboratoriumuitslagen, waaronder de SIMREP-uitslagen, en alle correspondentie ten aanzien van de interpretatie van die uitslagen. Oilchart heeft ter onderbouwing van dit verzoek gesteld dat bedoelde gegevens van belang zijn met het oog op de thans bij de het gerechtshof Den Bosch aanhangige fiscale procedures. De inspecteur heeft dit verzoek bij brief van 19 februari 2019 afgewezen. Daarbij heeft de inspecteur erop gewezen dat het verzoek door Oilchart is gedaan in het kader van een bestuursrechtelijke aangelegenheid, waarop de regels van het bestuursprocesrecht en niet die van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn.

3.Het geschil

3.1.
Oilchart vordert – zakelijk weergegeven – een veroordeling van de Staat tot afgifte ex artikel 843a Rv van alle stukken betreffende de controle van de met de tanklichter Chris vervoerde olie, die ertoe hebben geleid dat de inspecteur van het opleggen van een naheffingsaanslag heeft afgezien, inclusief de laboratoriumuitslagen, waaronder de SIMREP-uitslagen, inclusief alle correspondentie met betrekking tot de interpretatie van die uitslagen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert Oilchart – samengevat – aan dat wordt voldaan aan de cumulatieve vereisten van artikel 843a Rv. Wat betreft het vereiste rechtmatig belang stelt Oilchart dat zij aan de hand van de laboratoriumuitslagen wil kunnen bepalen of de overwegingen die in het kader van de tanklichters Chris (en Volante) tot het afzien van het opleggen van een naheffingsaanslag hebben geleid, ook van toepassing zijn op de naheffingsaanslagen die centraal staan in de lopende fiscale procedures bij het gerechtshof Den Bosch. Het is volgens Oilchart, mede met het oog op de toekomst, voor haar van wezenlijk belang om te weten waarom de inspecteur in de ene zaak wel en in de andere zaak niet tot het opleggen van een naheffingsaanslag overgaat. Gelet op de termijn waarbinnen de gronden in hoger beroep dienen te worden aangevuld, is het spoedeisend belang bij het gevorderde naar de mening van Oilchart gegeven. Daarnaast is volgens Oilchart sprake van een rechtmatig belang, nu zij aan de hand van de gevraagde bescheiden wil kunnen vaststellen welke schade zij als gevolg van de handelswijze van de Staat lijdt en welke mogelijkheden haar ter beschikking staan om deze schade via een civielrechtelijke procedure te verhalen. Bedoelde schade bestaat volgens Oilchart uit de kosten van onnodig verrichte (administratieve) handelingen en gemaakte juridische kosten. Deze kosten lopen volgens haar steeds verder op, zodat ook in zoverre sprake is van een spoedeisend belang. Volgens Oilchart vloeit haar recht op inzage voort uit artikel 41 van het handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (zoals bevestigd in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 juni 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:2601)) en uit artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Door de Staat wordt aan het overleggen van de gevraagde bescheiden ten onrechte als voorwaarde gesteld dat sprake moet zijn van een voorgenomen beslissing dan wel een bezwarende maatregel. Daarnaast stelt Oilchart dat door haar zeer specifiek om de laboratoriumresultaten is verzocht, zodat is voldaan aan het vereiste dat het om bepaalde bescheiden moet gaan. Tevens hebben de gevraagde bescheiden volgens Oilchart betrekking op een rechtsbetrekking waarbij zij partij is. Nu geen sprake is van een gewichtige reden om overlegging van de gevraagde bescheiden te weigeren en deze bescheiden niet op een andere wijze kunnen worden verkregen, handelt de Staat volgens Oilchart onrechtmatig door de gevraagde bescheiden niet te verstrekken en ligt naar de mening van Oilchart haar vordering voor toewijzing gereed.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Beoordeeld dient te worden of de Staat gehouden is om de door Oilchart verlangde bescheiden op grond van artikel 843a Rv ter beschikking te stellen. Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan hij die daar rechtmatig belang bij heeft, op zijn kosten, inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking heeft. Op grond van het vierde lid van artikel 843a Rv hoeft niet aan de vordering te worden voldaan indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
4.2.
De vraag is aldus allereerst of Oilchart in voldoende mate heeft doen blijken van een rechtmatig belang bij het verkrijgen van de door haar verlangde bescheiden. Oilchart heeft in dit verband in de eerste plaats gesteld dat zij de bescheiden nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij een civielrechtelijke schadevergoedingsvordering jegens de Staat aanhangig kan maken uit hoofde van – naar de voorzieningenrechter begrijpt – onrechtmatig handelen door het niet beschikbaar stellen door de inspecteur van onderzoekresultaten, waaruit (mogelijk) het niet-consequent door de inspecteur toepassen van haar thans niet bekende grenswaarden kan worden afgeleid. Volgens Oilchart is op dit moment volstrekt onduidelijk wanneer op grond van de door middel van bemonstering en onderzoek van de vervoerde olie verkregen onderzoeksresultaten wordt overgegaan tot het opleggen van een naheffingsaanslag. Daarnaast stelt Oilchart ter onderbouwing van het vereiste rechtmatig belang dat zij de verlangde bescheiden nodig heeft ter onderbouwing van haar stellingen in de thans bij het gerechtshof Den Bosch aanhangige fiscale procedures.
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag of een rechtmatig belang aanwezig is, komt het er in beginsel op aan of een partij een onredelijk voordeel geniet dan wel of haar wederpartij een onredelijk nadeel lijdt doordat bepaalde bescheiden in een procedure niet als bewijsmiddel ter beschikking komen. Het moet gaan om bescheiden waarbij een partij een direct en concreet belang heeft. De bescheiden hoeven niet van doorslaggevend belang te zijn, maar moeten wel relevant zijn voor de rechtspositie van degene die om de stukken verzoekt. Het ligt op de weg van de partij die om de desbetreffende bescheiden verzoekt om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit dit belang blijkt. Zo dient door de eisende partij te worden aangegeven in hoeverre de bescheiden tot bewijslevering kunnen strekken ter vaststelling van zijn rechtspositie op basis van de door hem gestelde rechtsgronden. Niet nodig is dat de eisende partij voldoende aannemelijk maakt dat de onderliggende vordering slaagt. Voldoende is dat de partij die om de bescheiden verzoekt aan de hand van de hem bekende feiten en omstandigheden aannemelijk maakt dat hij mogelijk een onderliggende vordering heeft.
4.4.
De Staat heeft er terecht op gewezen dat sprake dient te zijn van een civielrechtelijk belang bij het verkrijgen van de verlangde bescheiden. Zulks valt immers af te leiden uit het feit dat de verlangde bescheiden een burgerrechtelijke betrekking dienen te betreffen tussen private partijen (vgl. Kamerstukken II, 2011–12, 33 079, nr. 3, memorie van toelichting, blz. 9; het desbetreffende wetsvoorstel (informatiegaring in civiele zaken) is weliswaar ingetrokken, maar op dit punt werd geen wijziging ten opzichte van het geldende recht beoogd). De door Oilchart gestelde verbintenis uit onrechtmatige daad kwalificeert als een burgerrechtelijke betrekking tussen partijen, zodat in beginsel voorstelbaar is dat bij de verlangde bescheiden, die op die rechtsbetrekking zien, een civielrechtelijk belang kan bestaan. Oilchart moet dan wel aannemelijk maken dat zij mogelijk een vordering op de door haar gestelde civielrechtelijke grondslag jegens de Staat heeft. Oilchart is daarin naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet geslaagd, nu zij haar stelling dat de inspecteur de door hem gehanteerde grenswaarden in het kader van de bemonstering en het onderzoek van de door Oilchart vervoerde olie inconsequent heeft toegepast, in het geheel niet met concrete feiten of omstandigheden heeft onderbouwd. Daarmee is in feite slechts sprake van een ongefundeerd vermoeden van onrechtmatig handelen door de Staat. Bij die stand van zaken is van een aannemelijk gemaakt civielrechtelijk belang bij de gevraagde bescheiden geen sprake en kwalificeert de vordering van Oilchart ex artikel 843a Rv op voormelde grondslag als een niet-toelaatbare fishing expedition.
4.5.
Oilchart heeft haar betoog dat sprake is van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv in de tweede plaats onderbouwd met de stelling dat zij de verlangde bescheiden nodig heeft om haar standpunten in de thans aanhangige fiscale procedures in hoger beroep (nader) te onderbouwen. Ook in dit onderdeel van haar betoog kan Oilchart niet worden gevolgd. Zoals hiervoor reeds is overwogen, geldt de exhibitieplicht ex artikel 843a Rv uitsluitend in burgerrechtelijke geschillen. De thans aanhangige fiscale procedures betreffen echter bestuursrechtelijke procedures, waarvan de bestuursrechter (met uitsluiting van de burgerlijke rechter) bevoegd is kennis te nemen. Aan de burgerlijke rechter komt niet de bevoegdheid toe zich langs de weg van artikel 843a Rv in deze bestuursrechtelijke procedures te mengen. Artikel 843a Rv mist in dat verband dus toepassing. Dit laat echter onverlet dat aan Oilchart een mogelijkheid ter beschikking staat om het niet kunnen beschikken over de thans gevorderde bescheiden in de bestuursrechtelijke procedures aan de orde te stellen. Artikel 8:81 Awb voorziet immers – zoals de Staat terecht heeft opgemerkt – in de mogelijkheid om de voorzieningenrechter in kwesties van onverwijlde spoed te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen. Die weg kan Oilchart bewandelen indien ze meent dat de Staat niet alle “op de zaak betrekking hebbende stukken” (artikel 8:42 Awb) ter beschikking heeft gesteld. Of Oilchart haar verzoek om inzage te hebben in haar dossier mede kan baseren op artikel 41 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en of tot dit dossier ook de in dit geding centraal staande stukken behoren, kan in die procedure worden beoordeeld.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van Oilchart ex artikel 843a Rv dient te worden afgewezen. Hetgeen overigens nog door partijen is aangevoerd, behoeft bij die stand van zaken geen (verdere) bespreking.
4.7.
Oilchart zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt Oilchart in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.619,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 639,-- aan griffierecht;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2019.
mw