ECLI:NL:RBDHA:2019:9411

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
C/09/564435 / KG ZA 18/1274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsverbod voor bezoek aan zorginstelling door familielid

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door een eiser tegen Stichting Zorginstellingen Pieter van Foreest, de zorginstelling waar de zus van de eiser verblijft. De eiser vordert dat het door de gedaagde opgelegde toegangsverbod voor de locatie van de zorginstelling wordt opgeheven. De eiser stelt dat het verbod onterecht is opgelegd, omdat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan bedreiging of agressief gedrag. Hij betoogt dat het verbod hem belemmert in zijn recht om zijn zus te bezoeken, wat in strijd zou zijn met zijn recht op family-life.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde, Pieter van Foreest, een zorginstelling is die zorg verleent aan kwetsbare cliënten. De rechtbank heeft ook gekeken naar de omstandigheden waaronder het toegangsverbod is opgelegd, waaronder een incident op 5 september 2018, waarbij de eiser verbaal en fysiek agressief zou zijn geweest. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid door de gedaagde en dat het toegangsverbod gerechtvaardigd is, gezien de onrust die de aanwezigheid van de eiser bij het personeel van de zorginstelling veroorzaakt.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiser afgewezen en geoordeeld dat de gedaagde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het toegangsverbod noodzakelijk is voor de veiligheid van het personeel en de cliënten. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/564435 / KG ZA 18/1274
Vonnis in kort geding van 18 januari 2019
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. H. Weisfelt te Den Haag,
tegen:
Stichting Zorginstellingen Pieter van Foreestte Delft,
gedaagde,
advocaat mr. R.P.F. van der Mark te Utrecht.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘Pieter van Foreest’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door Pieter van Foreest overgelegde producties;
- de op 11 januari 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Pieter van Foreest exploiteert een zorginstelling. Zij verleent op een aantal locaties zorg aan cliënten, onder meer op de locatie [X] te [plaats 2] . De zus van [eiser] heeft een ZZP-indicatie op basis van de Wet Langdurige Zorg (WLZ) en zij woont sinds 2011 in [X] .
2.2.
Op 15 augustus 2018 heeft de kantonrechter van deze rechtbank een beslissing genomen op de verzoeken van [eiser] tot instelling van een bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan zijn zus en tot instelling van een mentorschap ten behoeve van zijn zus. De kantonrechter heeft deze verzoeken toegewezen, maar niet met benoeming van [eiser] tot bewindvoerder en mentor, zoals hij had verzocht. De kantonrechter heeft hiertoe een onafhankelijke derde, zijnde een professionele bewindvoerder en mentor, benoemd (hierna: Van Rijt).
2.3.
[eiser] heeft zijn zus tot 5 september 2018 regelmatig bij [X] bezocht. Op die datum heeft er in de ochtend, nadat [eiser] de nacht ervoor in het appartement van zijn zus was blijven slapen, een incident plaatsgevonden, waarna schriftelijk door het managementteam van [X] het volgende is meegedeeld aan [eiser] :
“Middels deze brief wordt u geïnformeerd over het feit dat u geen toegang meer heeft tot [X] . Omdat u verbaal en fysieke agressie vertoond jegens medewerkers achten wij dit niet langer veilig. Indien u toch het pand betreedt wordt er per direct politie ingeschakeld en maakt u zich schuldig aan huisvredebreuk.”
Dit verbod zal hierna worden aangeduid als het toegangsverbod. De tekst van toegangsverbod is op aandringen van de politie, die door [X] was gebeld, na het incident op schrift gesteld en aan [eiser] uitgereikt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven, Pieter van Foreest althans [X] te bevelen het toegangsverbod onmiddellijk op te heffen dan wel te schorsen, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [X] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Het toegangsverbod is ten onrechte aan hem opgelegd. Hij heeft zich niet schuldig gemaakt aan bedreiging dan wel agressief gedrag. Hij is zelf juist agressief en hardhandig aangepakt door medewerkers van [X] ten tijde van het incident. [eiser] heeft in het verleden wel diverse uitingen gedaan, die wellicht als onprettig kunnen worden ervaren, maar deze rechtvaardigen niet het toegangsverbod, dat tot gevolg heeft dat [eiser] zijn zus niet langer kan bezoeken. Het toegangsverbod is verder te weinig specifiek. Hierin staat niet wanneer [eiser] het bedoelde gedrag zou hebben vertoond en hoe lang het verbod geldt. Het toegangsverbod is gelet op al het vorenstaande onrechtmatig jegens [eiser] en in strijd met zijn recht op eerbiediging van zijn ‘family-life’.
3.3.
Pieter van Foreest voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Voor de beoordeling van het geschil is het volgende van belang. Eigendom is het meest omvattende recht dat een (rechts)persoon op een zaak kan hebben. Het staat de eigenaar, met uitsluiting van een ieder, vrij van de zaak gebruik te maken, mits dit gebruik niet strijdt met rechten van anderen en de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen daarbij in acht worden genomen, zo bepaalt artikel 5:1 BW. Op grond van dit artikel kan de eigenaar (dan wel de huurder) van een pand een ander de toegang tot dat pand ontzeggen. De vraag die moet worden beantwoord is of Pieter van Foreest misbruik maakt van deze bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW. Artikel 3:13 BW bepaalt dat degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet kan inroepen voor zover hij haar misbruikt. Een bevoegdheid kan volgens het tweede lid van dat artikel onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
4.2.
Dat hier sprake is van een van de hiervoor bedoelde situaties van misbruik van bevoegdheid, is in het licht van hetgeen over en weer is gesteld niet aannemelijk geworden.
4.3.
Wat er precies tussen [eiser] en personeelsleden van Pieter van Foreest op 5 september 2018 in [X] is voorgevallen, ten aanzien waarvan partijen een andere lezing hebben, kan in dit geding niet worden vastgesteld. Daarvoor leent deze procedure zich niet. Wat echter wel kan worden vastgesteld is dat de aanwezigheid van [eiser] in [X] en zijn gedrag aldaar al geruime tijd leidt tot onrust bij het personeel van [X] . Zij voelen zich hierdoor niet veilig en zijn angstig voor [eiser] . Pieter van Foreest heeft dit met de door haar overgelegde stukken, waaronder diverse interne e-mailberichten van de afgelopen (bijna) drie jaar van personeelsleden aan elkaar, alsmede door [eiser] verzonden berichten, voldoende aannemelijk gemaakt. Hieruit blijkt dat [eiser] over allerlei zaken klaagt, beschuldigingen en dreigementen uit en een onveilig gevoel bezorgt aan betrokkenen. Met name in het meest recente door Pieter van Foreest overgelegde e-mailbericht van [eiser] van 30 december 2018 overschrijdt [eiser] de grenzen van het betamelijke. Juist op een plek als [X] , waar een kwetsbare doelgroep woont, is orde, rust en een veilig gevoel van groot belang. Daarbij is door Pieter van Foreest gesteld en door [eiser] niet betwist dat hem voorafgaand aan het incident is meegedeeld dat het niet langer was toegestaan om in [X] bij zijn zus te blijven slapen, hetgeen hij de nacht voorafgaand aan het incident desondanks wel heeft gedaan. Daarmee heeft [eiser] ook regels overtreden.
4.4.
Aan de zijde van [eiser] is van belang dat hij niet langer de vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen van zijn zus behoeft te behartigen, nu daarvoor een professionele bewindvoerder en mentor is aangesteld. Zijn eventuele bedenkingen ten aanzien van de kwaliteit van de zorg die door Pieter van Foreest aan zijn zus wordt gegeven, vormen dan ook geen reden om [X] te bezoeken. Het is de taak van Van Rijt om hierop toe te zien.
4.5.
Om aan de – zonder meer begrijpelijke – wens van [eiser] om zijn zus te kunnen zien tegemoet te komen, heeft Pieter van Foreest verklaard toe te staan dat [eiser] haar bezoekt in de openbare ruimte die is gelegen op de begane grond van [X] . Ook staat het [eiser] vrij om zijn zus op te halen en mee naar buiten te nemen, zoals hij kennelijk in het verleden ook heeft gedaan. Daaraan is ter zitting toegevoegd dat dan zal worden gezorgd dat de zus van [eiser] hiervoor goed is aangekleed en naar beneden begeleid zal worden. [eiser] dient hiervoor 24 uur van te voren een afspraak te maken, aldus Pieter van Foreest. [eiser] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen afdoende reden gegeven waarom dit geen goed voorstel is en niet van hem gevergd zou kunnen worden. Dat sprake is van (onrechtmatig) handelen door Pieter van Foreest in strijd met het recht van [eiser] op family-life valt gelet hierop ook niet in te zien. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zou dit een goede manier zijn om te bezien of het vertrouwen op termijn eventueel zou kunnen worden hersteld. Dan kan het zo zijn dat op enig moment, anders dan nu het geval is, het belang van [eiser] bij opheffing dan wel schorsing van het toegangsverbod zwaarder komt te wegen dan het belang van Pieter van Foreest bij handhaving daarvan. Wanneer dat zal zijn, kan thans echter nog niet worden beoordeeld.
4.6.
Het gevorderde is dan ook niet voor toewijzing vatbaar. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Pieter van Foreest begroot op € 1.606,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 626,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2019.
ts