3.1Uit het beleid en werkwijze van de staatssecretaris (te raadplegen op
https://nvvb.nl/nl/communicatie/nieuwsberichten/staatloosheid-bij-palestijnen-uit-syrie-de-werkwij/) blijkt dat de staatssecretaris staatloosheid bij Palestijnen uit Syrië registreert indien de betrokken vreemdeling in het bezit is van een origineel document van elk van de volgende drie groepen documenten:
1. een Syrisch reisdocument voor Palestijnen/vluchtelingen óf een identiteitskaart voor Palestijnen (= tijdelijke verblijfskaart voor Palestijnen) (=bewijs van identiteit en staatloze Palestijn zijn); én
2. een geboorteakte óf Syrisch familieboekje voor Palestijnen óf een uittreksel uit de burgerlijke stand voor Palestijnen uit Syrië (=bewijs van afstamming); én
3. een familieboekje van GAPAR (General Authority for Palestine Arab Refugees) óf een familieregistratiekaart van UNRWA (=ondersteunend bewijs van het zijn van een staatloze Palestijn).
Als de betrokken vreemdeling niet in het bezit is van deze drie documenten, wordt hij geregistreerd met “nationaliteit: onbekend”.
4. Verweerder hanteert eveneens de (onder 3.1 genoemde) documentengroepen van de staatssecretaris, in zijn werkwijze voor het registreren van staatloosheid bij Palestijnen in de BRP.
5. Eiser heeft bij het indienen van het verzoek van 28 juni 2017 documenten overgelegd uit de eerste en de derde categorie documenten zoals onder 3.1 vermeld. Eiser heeft geen bewijs van afstamming (document uit de tweede categorie documenten) overgelegd. Op grond hiervan is zijn verzoek tot correctie van zijn nationaliteit van “onbekend” in “staatloos” in de BRP, afgewezen bij het primaire besluit.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, na eiser te hebben gehoord op zijn bezwaar en een advies te hebben ontvangen van de Commissie bezwaarschriften, het primaire besluit gehandhaafd conform het laatstgenoemde advies, omdat eiser geen documenten heeft overgelegd waaruit zijn afstamming kan worden vastgesteld en ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bewijsnood.
7. Eiser heeft in de beroepsgronden, samengevat, het volgende aangevoerd.
Eiser heeft een groot belang bij inschrijving van zijn staatloosheid in de BRP.
Bij zijn inreis in Nederland is door de politie en de Koninklijke Marechaussee ten onrechte de nationaliteit van eiser geregistreerd als “onbekend”, terwijl dit “staatloos” had moeten zijn. De eis van afstammingsbewijs, die verweerder stelt, heeft geen wettelijke grondslag. Artikel 2.15 van de BRP spreekt niet over de noodzaak van afstammingsdocumenten. Artikel 2.15 van de BRP spreekt enkel over het overleggen van een aantal bewijzen van de identiteit en de nationaliteit. Deze bewijzen heeft eiser reeds overgelegd onder andere in de vorm van een document van de UNRWA dat enkel aan staatloze Palestijnen wordt afgegeven in Syrië. De drietrapsraket met betrekking tot de voorwaarden en de dienaangaande gevraagde documenten worden voor het eerst opgevoerd in het besluit op bezwaar en is niet aan de orde geweest in het primaire besluit. Hiermee wordt aan eiser een instantie onthouden voor wat betreft het voeren van verweer tegen de drietrapsraket. Zelfs indien van de door verweerder vereiste documenten dient te worden uitgegaan, is er sprake van bewijsnood. De enkele vaststelling dat eiser als Palestijn uit Syrië in Nederland als vluchteling is toegelaten, betekent al naar zijn aard dat hij als staatloze Palestijn is toegelaten. Verweerder is ten onrechte hieraan voorbij gegaan.
Verweerder heeft zich voor het advies van de Bezwaarcommissie niet laten adviseren door de juiste, voldoende geëquipeerde adviseurs. Verweerder had het bestreden besluit daarom niet mogen baseren op het door die personen uitgebrachte advies.
8. Ingevolge artikel 2.15, eerste lid, van de Wet BRP worden gegevens over een vreemde nationaliteit ontleend aan een beschikking of uitspraak van een daartoe volgens het ter plaatse geldend recht bevoegde administratieve of rechterlijke instantie, die tot doel heeft tot bewijs te dienen van de betreffende nationaliteit, dan wel opgenomen met toepassing van het betreffende nationaliteitsrecht.
Ingevolge het tweede lid kunnen, indien gegevens over een vreemde nationaliteit niet overeenkomstig het eerste lid kunnen worden verkregen, deze gegevens worden ontleend aan een geschrift van een volgens het ter plaatse geldend recht bevoegde autoriteit, dat gegevens vermeldt over die nationaliteit.
Ingevolge het derde lid wordt, indien de betrokkene geen nationaliteit bezit of de nationaliteit niet kan worden vastgesteld, dit gegeven opgenomen. Indien een rechterlijke uitspraak op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap is gedaan, waarbij is vastgesteld dat de betrokkene niet de Nederlandse nationaliteit bezit, wordt daarvan melding gemaakt.
Ingevolge artikel 2.17 van de Wet BRP worden, bij de inschrijving van een vreemdeling op grond van artikel 2.4, gegevens inzake de geboortedatum en de nationaliteit die niet als zodanig kunnen worden opgenomen overeenkomstig de artikelen 2.8 en 2.15, ontleend aan een mededeling daarover van Onze Minister van Veiligheid en Justitie voor zover deze gegevens door hem zijn vastgesteld in het kader van de toelating van de betrokkene tot Nederland.
9. De rechtbank overweegt als volgt.