Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend. Aan die aanvraag heeft eiser onder meer ten grondslag gelegd dat hij (in Nederland) is bekeerd tot het christendom. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 12 juli 2016 afgewezen. De verklaringen van eiser over zijn bekering tot het christendom zijn bij dat besluit niet geloofwaardig geacht. Deze afwijzing staat in rechte vast.
2. Op 6 februari 2018 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij na zijn eerdere asielaanvraag is bekeerd tot het christendom en dat sprake is van een
verdere geloofsgroei.Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser overgelegd: een doopcertificaat en foto’s van zijn doop op 16 april 2017, een foto van deelname aan het Heilig Avondmaal en een verklaring van 11 oktober 2017 van [naam4] , één van de kerkleiders van de kerkelijke gemeente LEEF. Later in de procedure heeft hij overgelegd: een verklaring van 4 juni 2018 van [naam2] , regioleider van de Father’s House Movement en een verklaring van 10 oktober 2017 van [naam3] .
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw), omdat sprake is van een opvolgende aanvraag die niet niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat eiser er nog steeds niet in is geslaagd de motieven voor en het proces van bekering aannemelijk te maken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij hem sprake is van een oprechte, innerlijke en diepgewortelde christelijke overtuiging. Ook is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte zijn bekering niet geloofwaardig heeft geacht. Tijdens de eerdere procedure had de bekering nog weinig om het lijf, maar uit het gehoor opvolgende aanvraag blijkt nu wél van een authentiek bekeringsverhaal. Verweerder heeft onvoldoende oog gehad voor de ontwikkelingen van eiser na het einde van de eerdere procedure. Verweerder had moeten doorvragen om tot de kern van het relaas te komen en heeft dan ook ten onrechte niet overeenkomstig de Werkinstructie 2018/10 (hierna: WI 2018/10) het authentieke verhaal van eiser beoordeeld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft terecht voorop gesteld dat in de vorige procedure is komen vast te staan dat de gestelde bekering tot het christendom niet geloofwaardig is. Verweerder heeft in die procedure in het voornemen van 10 juli 2016 uitgebreid gemotiveerd waarom de bekering niet wordt geloofd en eiser heeft dit toen niet betwist. Bij de beoordeling van het beroeptegen de afwijzing van zijn eerdere asielaanvraag heeft de rechtbank specifiek overwogen ‘Niet in geschil is de vraag of al dan niet geloofwaardig is dat eiser is bekeerd tot het christendom nu ter zitting door de gemachtigde van eiser is verklaard dat dit punt geen beroepsgrond vormt’.
6. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 april 2014verlangt verweerder in een zaak als deze, waarin de gestelde bekering in de voorafgaande procedure - bij in rechte onaantastbaar besluit - niet geloofwaardig is geacht omdat de vreemdeling geen inzicht in de motieven voor en het proces van bekering heeft kunnen geven, van de vreemdeling dat hij ermee bekend is dat hij in een opvolgende procedure die motieven voor en het proces van bekering kan beschrijven. Bij voortzetting van het bekeringsproces zal de vreemdeling inzichtelijk moeten maken waarom hij hiertoe is gekomen en hoe dit proces is verlopen, en dient hij tot uiting te brengen dat deze keuze weloverwogen en welbewust is. Het is aan eiser om de gestelde bekering alsnog aannemelijk te maken door overtuigende verklaringen af te leggen over de bekering en het proces daarvan. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2014.
7. Ter beoordeling van de rechtbank staat of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser (nog altijd) niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij tot de gestelde (intensivering van de) bekering is gekomen en hoe dit proces is verlopen. Daarbij spelen de verklaringen van eiser zoals afgelegd tijdens de gehoren de belangrijkste rol. Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op (paragraaf 7 van) de WI 2018/10 waaruit blijkt dat op eiser een zwaardere bewijslast rust om zijn bekering aannemelijk te maken en dat hem minder snel het voordeel van de twijfel gegeven kan worden. Daarbij dient ook bedacht te worden dat het geen herexamen is, dat telkens opnieuw kan worden gedaan. Indien de asielzoeker - ondanks de ongeloofwaardigheid van zijn eerdere verklaringen - echter nu zo overtuigend kan vertellen over zijn motieven voor en het proces van bekering dat zich heeft voorgedaan na de vorige afwijzing, kan dit - in combinatie met zijn huidige kennis en activiteiten die hij verricht - tot de conclusie leiden dat zijn bekering nu wel geloofwaardig is.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, aan de hand van de WI 2018/10, niet ten onrechte en voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser (nog steeds) niet heeft kunnen overtuigen dat nu wel sprake is van een oprechte bekering. Allereerst heeft verweerder hiervoor terecht van belang gevonden dat eiser
tegenstrijdige verklaringenheeft afgelegd ten opzichte van de eerdere procedure. Zo heeft eiser bij deze opvolgende aanvraag verklaard dat hij tijdens de eerdere procedure niet heeft gezegd dat hij christen was, terwijl hij toen heeft verklaard dat hij al in november (2015) was bekeerd tot het christendom. Tegenstrijdig hiermee is ook de verklaring van eiser dat hij een aantal maanden voor zijn doop (op 16 april 2017) 100% zeker wist dat hij bekeerd was.
De uitleg van eiser dat de bekering tijdens de eerdere procedure nog weinig om het lijf had, heeft verweerder terecht niet gevolgd. Die uitleg staat immers haaks op de verklaringen van eiser dat hij niet heeft gezegd dat hij christen was.
9. Eiser heeft ook tegenstrijdig verklaard over hoe hij met het christendom in aanraking is gekomen. Zo heeft hij bij zijn eerdere aanvraag verklaard dat hij van een mevrouw hoorde over het christendom en dat hij door haar naar de kerk werd gebracht, terwijl hij bij zijn opvolgende aanvraag heeft verklaard dat hij (na de afwijzing van de eerdere aanvraag) in contact kwam met een Iraanse man. Hij was het die eiser voor het eerst naar een kerk bracht. Verweerder heeft verder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de twijfels over zijn bekering. Tijdens de eerdere procedure heeft eiser niet getwijfeld en wist eiser dat het christelijk geloof beter was dan de islam, terwijl hij later heeft verklaard dat hij twijfelde of het christendom toch niet hetzelfde was als de islam. Verweerder heeft deze tegenstrijdigheden niet ten onrechte ten nadele van eiser meegewogen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering. Deze tegenstrijdigheden doen immers afbreuk aan de verklaringen van eiser en dus ook aan zijn authentieke verhaal.
10. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat eiser vaag en summier is gebleven in zijn verklaringen. Verweerder noemt in dit verband de verklaringen over het contact met zijn leermeester [naam4] . Ook heeft eiser vaag, summier en algemeen verklaard over de veranderingen die hebben plaatsgevonden. Zo blijft eiser hangen in begrippen als ‘vergeving’, ‘verlost zijn van zonden’ en ‘een gevoel’, maar kan hij niet onderbouwen wat dit voor hem persoonlijk betekent.
11. De rechtbank volgt niet de stelling van eiser dat op verschillende momenten tijdens de gehoren onvoldoende is doorgevraagd. Zo heeft de gehoorambtenaar tijdens het aanvullend gehoor expliciet aan eiser gevraagd wat voor dingen hij van [naam4] heeft geleerd en daarna is nogmaals gevraagd ‘Zoals wat ?’. Na de verklaring van eiser dat hij het gevoel heeft dat alles is veranderd in zijn leven, heeft de gehoorambtenaar gevraagd ‘Kunt u dat uitleggen ?’. De rechtbank volgt evenmin het betoog van eiser dat verweerder onvoldoende aandacht heeft besteed aan zijn authentieke verhaal, zoals eiser dat in zijn zienswijze van 2 november 2018 heeft uiteengezet. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat een zienswijze niet als een gehoor dient te worden overgenomen. Bovendien is eiser na deze zienswijze uitgenodigd voor een aanvullend gehoor en heeft hij opnieuw de gelegenheid gekregen om zijn gestelde (intensivering van de) bekering aannemelijk te maken. Dit aanvullende gehoor van 12 december 2018 is meegewogen in het nieuwe voornemen (van 12 april 2019) en hierin heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet waarom eiser er ook na dit aanvullende gehoor nog niet in is geslaagd zijn bekering aannemelijk te maken.
12. Nu eiser zelf met zijn verklaringen (nog altijd) onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn motieven voor en het proces van bekering, heeft verweerder niet ten onrechte geen doorslaggevende betekenis toegekend aan de overgelegde stukken. De door eiser overgelegde verklaringen en bewijzen van zijn betrokkenheid bij de kerkelijke gemeente LEEF kunnen weliswaar dienen ter onderbouwing van de gestelde (intensivering van de) bekering, maar laat onverlet dat het aan eiser is zelf overtuigende verklaringen af te leggen over zijn bekering en het proces dat tot de bekering heeft geleid.
13. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
14. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.