ECLI:NL:RBDHA:2019:9342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
C/09/570000 / FA RK 19-1926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopige voorziening in zorg- en opvoedingstaken van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken van vier minderjarigen. Het verzoek was ingediend door de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, die als gecertificeerde instelling optreedt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals eerder bepaald in een beschikking van 11 juni 2019, feitelijk niet meer wordt uitgevoerd. Hierdoor is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het spoedeisend belang onvoldoende is komen vast te staan. De rechtbank oordeelt dat de bodemprocedure kan worden afgewacht, aangezien deze spoedig zal plaatsvinden.

De zaak betreft een wijziging van de zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen, waarbij de vader momenteel onvoldoende veiligheid kan bieden. De rechtbank heeft overwogen dat de gecertificeerde instelling onvoldoende heeft aangetoond dat er een spoedeisend belang is bij het verzoek tot voorlopige voorziening. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de huidige zorgregeling, die feitelijk al niet meer wordt uitgevoerd, niet onhaalbaar of onwenselijk is voor de ouders en de minderjarigen. De rechtbank wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af en bepaalt dat de zaak verder inhoudelijk zal worden behandeld in de bodemprocedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Zaaksgegevens: C/09/570000 / FA RK 19-1926
Datum beschikking: 22 augustus 2019

Voorlopige voorziening

Beschikking op het op 21 augustus 2019 ingekomen verzoek van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2006 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
-
[minderjarige 3]geboren op [geboortedag 3] 2008 te [geboorteplaats 3]
hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
-
[minderjarige 4], geboren op [geboortedag 4] 2015 te [geboorteplaats 4] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ;
(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. P. Minkes te Amsterdam;

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2]
advocaat: mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift, inhoudende een verzoek tot a. een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede b. het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv).

Feiten

  • De rechter heeft de echtscheiding uitgesproken tussen de ouders bij beschikking d.d. 11 juni 2019.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 7 juni 2019 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 21 juni 2019 tot 21 juni 2020.
  • De rechtbank heeft bij beschikking d.d. 11 juni 2019 bepaald dat de vader met de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de voormalige echtelijke woning zal verblijven:
o in de oneven weken: van zondag 0.00 uur tot maandagochtend 9.00 uur, alsmede op donderdag van 9.00 uur tot 21.00 uur;
o in de even weken: op woensdag van 12.00 uur tot 21.00 uur, alsmede van vrijdag 16.00 uur tot zaterdag 24.00 uur;
o gedurende de aaneengesloten helft van de schoolvakanties van de kinderen;
o gedurende de helft van de algemeen erkende feestdagen.

Verzoek

Het verzoek ex artikel 223 Rv luidt om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de uitvoering van de zorgregeling tussen de minderjarigen en de vader zal plaatsvinden onder regie van de jeugdbeschermer zolang de ondertoezichtstelling loopt en de vader de zorg voor de minderjarigen op de volgende momenten heeft:
  • in de oneven weken: van zondag 0.00 uur tot maandagochtend 9.00 uur, alsmede op donderdag van 9.00 uur tot 21.00 uur;
  • in de even weken: op woensdag van 12.00 uur tot 21.00 uur, alsmede van vrijdag 16.00 uur tot zaterdag 24.00 uur;
  • gedurende de vakanties geldt dezelfde verdeling als de overige weken, tenzij anders overeengekomen met de gecertificeerde instelling;
  • gedurende de helft van de algemeen erkende feestdagen.
De overige momenten heeft de moeder de zorg voor de minderjarigen.
Het verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is inhoudelijk identiek aan het verzoek om een voorlopige voorziening.

Beoordeling

Ingevolge artikel 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. Artikel 223 Rv ziet op de dagvaardingsprocedure, maar de Hoge Raad heeft op 5 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3533) geoordeeld dat de wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zich niet verzetten tegen overeenkomstige toepassing van dit artikel op verzoekschriftprocedures.
Gelijk in artikel 209 Rv voor de dagvaardingsprocedure is bepaald (te weten dat op incidentele vorderingen, indien de zaak dat meebrengt, eerst en vooraf wordt beslist), heeft de Hoge Raad in genoemde beschikking ten aanzien van de verzoekschriftprocedure overwogen dat het in beginsel aan de rechter is overgelaten of hij, gelet op de inhoud van het verzoek, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige en voortvarende procesvoering, het verzoek aanstonds behandelt en beslist. Hieruit volgt dat degene die een voorlopige voorziening verzoekt niet zonder meer recht heeft op een spoedige behandeling en beslissing. De rechter zal de diverse genoemde belangen moeten afwegen.
De rechtbank constateert dat de gecertificeerde instelling een bodemprocedure heeft ingesteld, waarbij wordt verzocht om een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. Voorts hebben zij bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv verzocht om te bepalen dat er een eensluidende zorgregeling wordt vastgesteld. De gecertificeerde instelling stelt dat het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat de huidige zorgregeling niet haalbaar en wenselijk is voor de ouders en de minderjarigen omdat de vader de minderjarigen momenteel onvoldoende veiligheid kan bieden.
De rechtbank overweegt dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening samenhangt met het verzoek in de bodemprocedure tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken, zodat de verzochte voorlopige voorziening voldoende samenhang vertoont met de hoofdvordering. Voor de ontvankelijkheid van de gecertificeerde instelling ten aanzien van de voorlopige voorziening is verder vereist dat zij een spoedeisend, van de minderjarigen afgeleid, belang hebben bij het verzoek.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gecertificeerde instelling in het verzoekschrift onvoldoende gesteld om tot de conclusie te komen dat niet van de gecertificeerde instelling, en daarmee de minderjarigen, kan worden gevergd om de afloop van de bodemprocedure af te wachten.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de bij beschikking van 11 juni 2019 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedtaken feitelijk al niet meer wordt uitgevoerd. Gedurende de resterende zomervakantie geldt feitelijk reeds dezelfde verdeling als die in de overige weken geldt. Hiermee wordt al uitvoering gegeven aan hetgeen wordt verzocht in het verzoek tot voorlopige voorziening.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening lijkt daarmee tot doel te hebben om de juridische werkelijkheid per direct te laten stroken met de feitelijke werkelijkheid, terwijl die feitelijke werkelijkheid momenteel (wel) voldoende haalbaar en wenselijk wordt geacht voor ouders en kinderen, en de veiligheid van de kinderen.
Daarmee is het spoedeisend belang onvoldoende komen vast te staan. De rechtbank is van oordeel dat de bodemprocedure kan worden afgewacht, nu deze spoedig, zoals verzocht, zal plaatsvinden.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek van de gecertificeerde instelling om een voorlopige voorziening af. De zaak zal verder inhoudelijk worden behandeld in de bodemprocedure op
5 september 2019 te 16.00 uur.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Schreuder, in tegenwoordigheid van mr. K. Plette als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2019.