ECLI:NL:RBDHA:2019:931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
C/09/540490 / HA RK 17-483
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek tot beperking van kennisneming in onteigeningsprocedure

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een onteigeningsprocedure, heeft de gemeente Leiden een verzoek ingediend op grond van artikel 54a van de Onteigeningswet. Het verzoek betreft een vervroegde opneming van een perceel dat door de gemeente ter onteigening is aangewezen. De rechtbank heeft op 21 januari 2019 een beschikking gegeven waarin het verzoek tot beperking van kennisneming van bepaalde stukken is afgewezen. De gemeente had aangevoerd dat de opgevraagde stukken vertrouwelijke informatie bevatten die niet openbaar gemaakt mocht worden, omdat dit de financiële en economische belangen van de gemeente zou schaden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de belangen van de gemeente niet opwegen tegen het belang van de betrokken partijen bij een transparante procedure en een reële schadeloosstelling. De deskundigen hebben de gemeente gevraagd om bepaalde stukken over te leggen, maar de gemeente heeft bezwaar gemaakt op grond van vertrouwelijkheid. De rechtbank heeft de gemeente uiteindelijk bevolen om de stukken over te leggen, met de mogelijkheid dat de rechter-commissaris zou beslissen over de gerechtvaardigdheid van de beperking van kennisneming. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende gewichtige redenen zijn om de gevraagde informatie niet te verstrekken, en heeft het verzoek van de gemeente afgewezen. De deskundigen zullen nu verder gaan met hun beoordeling van de schadeloosstelling, waarbij zij de relevante informatie in acht nemen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/540490 / HA RK 17-483
Beschikking van 21 januari 2019
in de zaak van
DE GEMEENTE LEIDEN,
zetelende te Leiden,
verzoekster,
advocaat mr. C.M.E. Verhaegh te Den Haag,
tegen

1.[verweerder A] ,wonende te [woonplaats 1] ,

2.
[verweerder B],
wonende te [woonplaats 2] , [land] ,
3.
[verweerster C],
wonende te [woonplaats 3] ,
4.
[verweerder D],
wonende te [woonplaats 4] ,
verweerders,
advocaat mr. H.J.M. van Schie te Haarlem,

5.RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,

gevestigd te Eindhoven,
belanghebbende,

6.COÖPERATIEVE RABOBANK KAAG EN BRAASSEM U.A.,

gevestigd te Alkemade en kantoorhoudende te Roelofsarendsveen,
belanghebbende,

7.[belanghebbende 7] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [plaats] ,
belanghebbende,

8.TOPSHOP WONEN B.V.,

gevestigd te Alphen aan den Rijn,
belanghebbende
en tegen

9.MOTORHUIS B.V.,

gevestigd te Leiden,
belanghebbende.
Verzoekster wordt hierna de gemeente genoemd, de verweerders sub 1 tot en met sub 4 [A c.s.] (aangeduid in mannelijk enkelvoud) en de verweerders sub 5 tot en met sub 9 de belanghebbenden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Onderhavige zaak betreft een verzoekschriftprocedure op grond van artikel 54a Onteigeningswet (Ow) strekkende tot een vervroegde opneming door deskundigen van een door de gemeente ter onteigening aangewezen perceel van [A c.s.] De rechtbank heeft op het verzoek beschikt. Het verzoek is toegewezen. Daarbij is mr. A.C. Bordes tot rechter-commissaris benoemd en de heren mr. I.P.A. van Heijst (voorzitter), ir. H. Leonard en J.S.L. Korteweg tot deskundigen. De vervroegde opneming is bepaald en heeft plaatsgevonden op 4 april 2018.
1.2.
Teneinde in deze procedure een voorlopig oordeel over de schadeloosstelling te kunnen geven, hebben de deskundigen na de vervroegde opneming de gemeente (en ook [A c.s.] ) gevraagd bepaalde stukken te overleggen. De gemeente heeft een deel van de gevraagde stukken overgelegd en voor het overige tegen het verzoek bezwaar aangetekend vanwege het vertrouwelijke karakter van diverse stukken. De gemeente heeft voorgesteld dat alleen de deskundigen en de rechtbank van deze stukken kennisnemen. [A c.s.] heeft zich hiertegen verzet en de deskundigen gesuggereerd om de rechtbank te vragen de gemeente te bevelen de stukken over te leggen.
1.3.
In reactie op de briefwisseling van de gemeente en [A c.s.] heeft de rechtbank de deskundigen verzocht een nadere toelichting te geven op hun informatieverzoek aan de gemeente. Dit hebben de deskundigen bij e-mail van 6 september 2018 gedaan. Volgens de deskundigen is kennisneming van de opgevraagde stukken van belang om de waarde van het te onteigenen perceel te kunnen bepalen. Zonder die stukken, die met name zien op door de gemeente met marktpartijen gemaakte afspraken over de waarde van in het betreffende gebied gelegen gronden, zullen de deskundigen voor de waardebepaling aangewezen zijn op aannames en inschattingen.
1.4.
De rechtbank heeft in voornoemde reactie van de deskundigen aanleiding gezien de gemeente bij griffiersbrief van 18 september 2018 te bevelen de opgevraagde stukken alsnog aan de rechtbank en de deskundigen te overleggen. Alvorens daartoe over te gaan, is partijen verzocht zich uit te laten over de mogelijkheden geboden in de artikelen 22 lid 2 en 28 lid 1 sub b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [A c.s.] heeft dit gedaan bij faxbericht van 24 september 2018 en de gemeente bij faxbericht van 1 oktober 2018, waarop [A c.s.] bij faxbericht van 3 oktober 2018 heeft gereageerd.
1.5.
Vervolgens heeft de rechtbank bij griffiersbrief van 25 oktober 2018 het volgende aan de gemeente en [A c.s.] geschreven:
‘De rechtbank heeft kennisgenomen van de fax van de gemeente van 1 oktober 2018 en de faxen van [A c.s.] van 24 september 2018 en 3 oktober 2018.Partijen zijn bij brief van de rechtbank van 18 september 2018 gevraagd zich uit te laten over de mogelijkheid van een door de rechtbank aan partijen op te leggen geheimhoudingsplicht op grond van artikel 28 lid 1 sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (rv). Daarnaast is de gemeente verzocht zich uit te laten over de vraag of zij de rechtbank verzoekt dat uitsluitend de deskundigen en de rechtbank van de over te leggen stukken kennis mogen nemen als bedoeld in artikel 22 lid 2 Rv. In dat geval zal worden beoordeeld of deze beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, zoals bedoeld in artikel 22 lid 3 Rv, mede in het licht van artikel 30 Onteigeningswet. Aan een toepassing van artikel 28 lid 1 sub b Rv komt de rechtbank dan niet toe.[A c.s.] kan met oplegging van de geheimhouding instemmen.De gemeente handhaaft haar standpunt dat uitsluitend de deskundigen en de rechtbank kennis mogen nemen van de stukken, zodat aan oplegging van een geheimhoudingsplicht aan [A c.s.] niet wordt toegekomen. Indien de rechtbank zou beslissen dat de beperking van kennisneming niet gerechtvaardigd is, verzoekt de gemeente de rechtbank de stukken terug te zenden aan de gemeente. Daarop heeft [A c.s.] bericht dat het standpunt van de gemeente voor haar aanleiding vormt om de rechtbank te verzoeken een dwangsom te verbinden aan het bevel tot overlegging van stukken.Zoals aangekondigd bij brief van 18 september 2018 beveelt de rechtbank de gemeente de door de deskundigen gevraagde stukken aan de rechtbank te overleggen. Daartoe krijgt de gemeente een termijn van twee weken na dagtekening van deze brief. De rechter-commissaris zal beslissen over de vraag of de beperking van kennisneming zoals door de gemeente gevraagd in onderhavig geval gerechtvaardigd is.Indien de rechter-commissaris beslist dat de beperking van kennisneming niet gerechtvaardigd is, zullen de stukken overeenkomstig het verzoek van de gemeente aan de gemeente worden geretourneerd. De deskundigen nemen geen kennis van de stukken. De gevolgen van het niet kunnen betrekken van de informatie uit deze stukken komt dan voor rekening en risico van de gemeente. In het verzoek van de gemeente om de stukken te retourneren als de rechter-commissaris oordeelt dat de beperking van kennisneming niet gerechtvaardigd is, leest de rechtbank geen weigering van de gemeente om de stukken in eerste instantie ter beoordeling aan de rechter-commissaris voor te leggen. Voor het opleggen van een dwangsom zoals [A c.s.] vordert in haar brief van 3 oktober 2018, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.Indien de rechter-commissaris beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, zal aan [A c.s.] worden verzocht of zij kan toestemmen met beperking van de kennisneming. Stemt [A c.s.] toe, dan dient de gemeente de stukken aan de deskundigen toe te zenden. Indien [A c.s.] hier niet mee toestemt, dan zullen de deskundigen geen kennis nemen van de stukken en zal een andere rechter-commissaris worden benoemd. De gevolgen daarvan komen dan voor rekening en risico van [A c.s.] ’
1.6.
Ten vervolge op voornoemde brief en opdat de rechtbank zich een oordeel kan vormen over de vraag of beperking van kennisgeving in onderhavig geval gerechtvaardigd is, heeft de gemeente bij brief van 8 november 2018 kopieën van de navolgende stukken aan de rechtbank toegezonden, althans toezending hiervan toegezegd:
I. de Ontwikkelingsovereenkomst Herontwikkeling Lammenschanspark Gemeente Leiden tussen de gemeente en Ontwikkelcombinatie Vorm Ontwikkeling B.V. – Ballast Nedam Ontwikkeling B.V. van 10 oktober 2011, uitgezonderd paragraaf 2.4, waarvan toezending werd toegezegd;
II a. de Anterieure overeenkomst Gemeente Leiden/Green (Development B.V.) van 12 november 2015;
II b. de brief namens Green Properties B.V. aan de gemeente van 8 januari 2014;
II c. de brief van 4 februari van de gemeente aan Green Real Estate B.V. van 4 februari 2014;
III. de Koopovereenkomst Kanaalpark Leiden tussen de gemeente enerzijds en Green Properties B.V. en Green Development B.V. anderzijds van 12 november 2015;
IV. de Anterieure Grondexploitatieovereenkomst Gemeente Leiden - Leidse Vastgoed Maatschappij projectgebied Kanaalpark 159 van 6 februari 2018;
V. de Koopovereenkomst bloot-eigendom Kanaalpark 147 alsmede ruiling van diverse percelen Kanaalpark 147 en 159 en de daarbij behorende planschadeovereenkomst tussen de gemeente en de Leidse Vastgoed Maatschappij van 6 februari 2018;
VI. de Overeenkomst ruiling zakelijke rechten percelen nabij Kanaalpark 141 en 142 alsmede wijziging erfpacht Kanaalpark 141 en de daarbij behorende planschadeovereenkomst tussen de gemeente en Green Properties B.V. van 6 februari 2018;
VII. van het tevens opgevraagde overzicht van kosten en dekking Bètaplein van december 2014, met de cijfers, heeft de gemeente toezending toegezegd.
1.7.
Bij griffiersbrief van 5 december 2018 heeft de rechtbank de gemeente verzocht bepaalde punten nader toe te lichten alsook om de ontbrekende stukken per omgaande te overleggen. Bij brief van 17 december 2018 heeft de gemeente aan dit verzoek voldaan.
1.8.
Thans ligt ter beoordeling voor of de verzochte beperking van de kennisneming (uitsluitend door de rechtbank en de deskundigen) gerechtvaardigd is.

2. De beoordeling van de verzochte beperking van de kennisneming

2.1.
Artikel 22 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat de rechter in alle gevallen en in elke stand van de procedure een partij kan bevelen bepaalde op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Partijen kunnen dit, indien daar gewichtige redenen voor zijn, weigeren of - zoals in casu - de rechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de bescheiden. De gemeente heeft dit laatste verzocht ten aanzien van de onder 1.6. genoemde stukken. De rechtbank ziet zich nu ten aanzien van deze stukken voor de vraag gesteld of beperking van kennisneming om gewichtige redenen gerechtvaardigd is.
2.2.
Na kennis te hebben genomen van de betreffende stukken is de rechtbank van oordeel dat voornoemde vraag ontkennend dient te worden beantwoord. De rechtbank acht hiertoe het volgende doorslaggevend.
2.3.
Volgens de gemeente zijn de gewichtige redenen te vinden in de omstandigheid dat de opgevraagde stukken vertrouwelijke informatie betreft die de gemeente niet openbaar wil maken. De gemeente doet daarbij voor wat betreft alle gevraagde stukken een beroep op de weigeringsgrond van artikel 10 lid 2 sub b Wet openbaarheid bestuur (Wob), waar zij stelt dat het openbaar maken van de gevraagde informatie de financiële en economische belangen van de gemeente kan schaden. Er wordt nog steeds onderhandeld met derden, waardoor de toekomstige onderhandelingspositie van de gemeente, en daarnaast ook eventueel die van grondeigenaren, onder druk komt te staan indien derden inzicht wordt geboden in de financiële voorwaarden waaronder de gemeente en grondeigenaren zich bereid hebben getoond om het project te realiseren. De gemeente stelt dat de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ten aanzien van het onder VII. genoemde overzicht heeft geoordeeld dat de desbetreffende informatie niet behoeft te worden openbaar gemaakt en dat ook de overige stukken, indien ter zake een Wob-verzoek zou zijn gedaan, onder de door die wet geboden uitzonderingen vallen en derhalve niet overgelegd zouden hoeven te worden. Wat betreft de overeenkomsten onder I. en II. beroept de gemeente zich tevens op de in die overeenkomsten opgenomen geheimhoudingsbedingen en op de onwenselijkheid dat deze openbaar dan wel gedeeld worden gezien de lopende overeenkomsten met derden.
2.4.
Ingevolge vaste jurisprudentie (HR 20 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3350) is voor de beantwoording van de vraag of er gewichtige redenen aanwezig zijn op zichzelf niet beslissend of de rechter in het kader van een procedure op grond van de openbaarheid van bestuur de weigering om die gegevens openbaar te maken gegrond heeft of zou hebben geoordeeld. Het bestaan van een wettelijke verplichting tot geheimhouding is op zichzelf evenmin voldoende (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8421), terwijl een partij zich ook niet aan verzochte inzage kan onttrekken door zich contractueel tegenover een derde te verplichten tot geheimhouding (Hof ’s-Hertogenbosch 17 maart 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:939). Er kan slechts van gewichtige redenen sprake zijn indien in de concrete omstandigheden van het geval de belangen die worden beschermd door de gevraagde informatie niet te verstrekken zwaarder wegen dan de belangen die met kennisneming van die informatie zijn gediend.
2.5.
Dit laatste is niet, althans onvoldoende gebleken. Het gaat hier om een onteigeningsprocedure, waarbij de gemeente zich als overheidsinstantie in het openbaar belang bezittingen van [A c.s.] wenst toe te eigenen. [A c.s.] hebben belang bij het vaststellen van een reële prijs voor de te onteigenen grond waarbij recente ontwikkelingen over het prijsniveau kunnen worden meegewogen. De gemeente heeft weliswaar aangevoerd dat het openbaar maken van de gevraagde informatie haar financiële en economische belangen
kanschaden omdat haar toekomstige onderhandelingspositie onder druk komt te staan indien derden inzicht wordt geboden in de financiële voorwaarden waaronder de gemeente en andere grondeigenaren zich bereid hebben getoond om het project te realiseren. De gemeente heeft echter geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat dit
mogelijkebelang in het onderhavige geval opweegt tegen het belang van [A c.s.] bij een op meer dan enkel op aannames en inschattingen gefundeerd voorlopig oordeel over de schadeloosstelling in onderhavige onteigeningsprocedure waarvoor de deskundigen over die informatie dienen te beschikken en tegen het belang van de waarheidsvinding. Bij dit oordeel laat de rechtbank meewegen (i) dat [A c.s.] hebben aangeboden de van de gemeente te verkrijgen informatie vertrouwelijk te behandelen en (ii) dat de contractuele geheimhoudingsclausules waarop de gemeente zich beroept een uitzondering maken voor een op de wet gebaseerde verplichting tot openbaarmaking en de ruimte bieden om de wederpartij te verzoeken van de geheimhoudingsverplichting te worden ontslagen. Dat de gemeente op dit punt actie heeft ondernomen, is gesteld noch gebleken.
2.6.
Bij deze stand van zaken is onvoldoende gesteld om tot het oordeel te komen dat sprake is van gewichtige redenen aan de zijde van de gemeente die in de weg staan aan het verstrekken van de gevraagde informatie.
2.7. Zoals reeds overwogen in de griffiersbrief van 25 oktober 2018, zullen de door de gemeente aan de rechtbank toegezonden stukken aan de gemeente worden geretourneerd. De deskundigen nemen geen kennis van de stukken. De gevolgen van het niet kunnen betrekken van de informatie uit deze stukken bij hun voorlopig oordeel over de schadeloosstelling komen voor rekening en risico van de gemeente.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek tot beperking van kennisneming van de hiervoor onder 1.6. genoemde stukken af;
3.2.
vraagt de deskundigen binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking een datum voor te stellen waarop zij het voorlopig deskundigenoordeel over de schadeloosstelling uiterlijk verwachten in te dienen;
3.3.
bepaalt dat partijen na indiening van genoemd voorlopig oordeel de gelegenheid krijgen zich uit te laten over het verdere verloop van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2019.

Voetnoten

1.type: 1958