Overwegingen
1. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eisers geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) hebben en zij niet in aanmerking komen voor vrijstelling van het zogenoemde mvv-vereiste. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat geen sprake is van strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verder heeft verweerder ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die in onderlinge samenhang bezien leiden tot de conclusie dat sprake is van een schrijnende situatie. Een belangenafweging valt niet in het voordeel uit van eisers.
2. Eisers stellen zich op het standpunt dat de belangen van de kinderen doorslaggevend moeten zijn in de afweging van belangen. In dit kader voeren eisers aan dat de uitzetting van de kinderen schade met zich mee heeft gebracht in de fysieke, emotionele en sociale ontwikkeling. Ter nadere onderbouwing hiervan verwijzen zij naar de nota ‘Schaderisico, bij uitzetting langdurig verblijvende kinderen’ van de Rijksuniversiteit Groningen en Vrije Universiteit Amsterdam van december 2018 en naar de rapporten van de Oekraïense psycholoog over de kinderen van 20 juli 2018. Daarbij merken eisers op dat verweerder de medische gesteldheid van de kinderen erkent, omdat hij de medische stukken niet aan een deskundige heeft voorgelegd. Verder voeren eisers aan dat zij in Oekraïne geen onderwijs kunnen krijgen, omdat zij de taal niet spreken en niet gevaccineerd zijn. Daarbij merken eisers op dat [voornaam van minderjarige 1] vanwege zijn ontwikkelingsachterstand geen nieuwe taal kan leren. Ter onderbouwing verwijzen zij naar de brief van Kentalis van 9 oktober 2018. Verder voeren eisers aan dat zij uit hun vertrouwde omgeving zijn weggehaald en dat zij in Oekraïne geen bestaan kunnen opbouwen.
3. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers niet in het bezit zijn van een geldige mvv. Dit betekent dat de rechtbank de vraag moet beantwoorden of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers niet in aanmerking komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Als dit het geval is, moet de rechtbank toetsen of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen enerzijds het belang van eisers bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert een enigszins terughoudende toetsing.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken en zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan het belang van de Nederlandse staat meer gewicht toekomt dan aan het belang van eisers bij het uitoefenen van hun privéleven en familie- en gezinsleven in Nederland. Daarvoor is het volgende van belang.
5. Het is aannemelijk dat uitzetting van langdurig in Nederland verblijvende kinderen risico’s in de ontwikkeling met zich kan meebrengen. De nota waar eisers naar verwijzen is echter een algemeen stuk. Niet is gebleken dat de mogelijke schades die in de nota worden genoemd zich bij de kinderen in die mate voordoen en dat verweerder hieraan doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. De door eisers overgelegde informatie van de Oekraïense psycholoog van 20 juli 2018 is daarvoor onvoldoende. Weliswaar worden verschijnselen benoemd, die gerelateerd worden aan stress vanwege onder ander een onzekere toekomst en [voornaam van minderjarige 1(-s)] kindeigen kenmerken, maar gezien de aanbevelingen heeft verweerder hierin geen positieve verplichting of onevenredige hardheid hoeven aannemen. Verweerder heeft in deze stukken dan ook geen aanleiding hoeven zien om dit voor te leggen aan een deskundige. Uit het rapport van de Oekraïense psycholoog volgt wel dat de kinderen stressvolle situaties moeten vermijden en dat zij een vaste verblijfplaats moeten hebben. Verder volgt uit het rapport dat de directe omgeving van de kinderen een zorgzame houding moet aannemen ten opzichte van de emotionele behoeftes van de kinderen. Deze informatie is opgemaakt na de eerdere uitzetting van het gezin op 7 juli 2018. Niet gebleken is dat de ouders, wiens eerste verantwoordelijkheid het is om voor een veilig opvoedingsklimaat te zorgen, dit niet kunnen realiseren in het land van herkomst.
6. Verder is niet gebleken dat de kinderen in Oekraïne onderwijs wordt ontnomen, omdat zij de taal niet spreken. Terugkeer naar Oekraïne vergt van de kinderen de nodige aanpassing, ook wat betreft het volgen van onderwijs. Zij moeten namelijk een nieuwe taal leren. Verweerder heeft mogen aannemen dat de kinderen met hulp en steun van hun ouders kunnen integreren en de Oekraïense taal kunnen leren. Daarbij is van belang dat eisers Russisch als voertaal hebben, een taal dat in een groot deel van Oekraïne wordt gesproken en overeenkomsten kent met het Oekraïens. In de omstandigheid dat [voornaam van minderjarige 1] een kwetsbare ontwikkeling meemaakt heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor een andere conclusie. In tegenstelling tot wat eisers betogen, volgt uit de overgelegde stukken niet dat [voornaam van minderjarige 1] , die tweetalig is opgevoed, niet in staat is om een nieuwe taal te leren. Dat hij hierin begeleiding en ondersteuning nodig heeft, neemt de rechtbank aan. Het is echter niet gebleken dat dit in Oekraïne onmogelijk is. Daarbij is van belang dat eiseres in de asielprocedure heeft verklaard dat zij een speciale school voor [voornaam van minderjarige 1] had gevonden. Dat verweerder had moeten onderzoeken wat de mogelijkheden zijn van monitoring van de taalontwikkelingsstoornis van [voornaam van minderjarige 1] in Oekraïne, volgt de rechtbank niet. Ook hierin ziet de rechtbank geen reden voor een nader onderzoek. Het recht op onderwijs houdt niet de verplichting in dat de verweerder moet onderzoeken of de Oekraïense onderwijsvoorzieningen voor leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis vergelijkbaar zijn met de Nederlandse. Dat de kinderen worden uitgesloten van onderwijs omdat zij bepaalde vaccinaties niet hebben gehad, volgt de rechtbank evenmin. Niet is onderbouwd dat de kinderen niet alsnog kunnen worden gevaccineerd in Oekraïne.
7. Verder valt niet in te zien dat verweerder de belangen van de kinderen niet of onvoldoende zou hebben meegewogen. Hoewel zwaarwegend, gaat het niet alleen om de vraag wat het meest in het belang is van de kinderen. Verweerder heeft de belangen van de kinderen, waaronder de extra behoefte van [voornaam van minderjarige 1] aan ondersteuning en begeleiding, onder ogen gezien. Hij heeft ook op goede gronden het restrictief beleid in de beoordeling betrokken en de omstandigheden waaronder de situatie is ontstaan, te weten het lange verblijf in Nederland zonder dat de autoriteiten hiervan op de hoogte waren en de onherroepelijk afgewezen aanvragen om verblijf sinds 2013. Ook mocht verweerder aannemelijk achten dat de band met Oekraïne niet verbroken is door de taal, de Slavische school waar de kinderen aan hebben deelgenomen en het feit dat de ouders sinds juli 2018 in Oekraïne wonen en de kinderen altijd met hen in gezinsverband hebben geleefd. Hoe deze belangen zijn betrokken, heeft verweerder in het primaire en bestreden besluit voldoende gemotiveerd, zowel wat betreft de toetsing aan het IVRK als aan 8 EVRM. Dat de kinderen belang hadden bij het nemen van afscheid, brengt geen positieve verplichting met zich mee om hier te mogen blijven. De door eisers aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 11 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7200) biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Anders dan in die uitspraak is in het geval van eisers bij de belangenafweging niet gebleken van tegenstrijdigheden in de banden met verschillende landen. 8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 8 van het EVRM geen beletsel is om het mvv-vereiste aan de afwijzing ten grondslag te leggen. Verder is de rechtbank van oordeel dat, gelet op wat hiervoor is overwogen, verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eisers gestelde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien geen bijzondere omstandigheid opleveren die leiden tot de conclusie dat sprake is van een schrijnende situatie. Verweerder heeft dan ook niet hoeven aannemen dat het niet verlenen van de mvv-vrijstelling leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De gronden slagen niet.
9. Tot slot voeren eisers aan dat verweerder hen had moeten horen om hun belangen naar voren te brengen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen afzien van het horen van eisers in bezwaar. Op grond van het artikel 7:3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is onder meer sprake wanneer duidelijk is dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over deze conclusie. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar op goede gronden aangemerkt als kennelijk ongegrond en heeft verweerder kunnen afzien van horen. Dat eisers hun belangen naar voren wilden brengen, is geen aanleiding voor een ander oordeel. Zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, waren en zijn de belangen van eisers voldoende duidelijk. Deze grond slaagt niet.
11. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.