ECLI:NL:RBDHA:2019:9176
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op grond van te late aanvragen en objectieve verschoonbaarheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen meerdere eisers en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die Iraanse nationaliteit bezitten, hadden aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van de nareisregeling. Deze aanvragen waren echter te laat ingediend, buiten de wettelijk vastgestelde termijn van drie maanden na de verlening van een asielvergunning aan de referent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen niet binnen de termijn zijn ingediend en dat de redenen die eisers aanvoeren voor de termijnoverschrijding niet leiden tot objectieve verschoonbaarheid. De rechtbank verwijst naar het arrest K. en B. van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is geoordeeld dat de termijn van drie maanden geen onredelijk vereiste is. De rechtbank concludeert dat het handelen van de gemachtigde en NIDOS aan de vreemdeling kan worden toegerekend, en dat de referent zelf verantwoordelijk is voor de late indiening van de aanvragen. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.