ECLI:NL:RBDHA:2019:7126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
AWB 18/8508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor kinderen van herplaatste vluchteling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, de kinderen van een herplaatste vluchteling, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die door de Staatssecretaris was gedaan. De aanvraag was ingediend na de wettelijke termijn van drie maanden, wat leidde tot de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent, de biologische vader van de eisers, niet adequaat was geïnformeerd over de mogelijkheden van nareis, omdat er geen factsheet was uitgereikt bij de verlening van zijn verblijfsvergunning. Dit gebrek aan informatie heeft bijgedragen aan de termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat de referent op de hoogte was van de vereisten voor het indienen van de aanvraag binnen de gestelde termijn. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat eisers niet volledig waren geïnformeerd over de gevolgen van de afwijzing van hun aanvraag en de stappen die zij konden ondernemen om alsnog in aanmerking te komen voor gezinshereniging. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/8508

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2019 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres, en [naam eiser] , eiser, tezamen aangeduid als eisers,

gemachtigde: mr. A. Simicevic,
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
thans de Minister van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [naam referent] (referent) voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eisers (de kinderen van referent) afgewezen.
Bij besluit van 18 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is niet verschenen. Tevens zijn verschenen [naam referent] (referent) en [naam tolk] , tolk in de Arabische taal.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op 2 juli 2001 en eiser is geboren op 1 april 1994 . Eisers hebben de Palestijnse nationaliteit. Referent is de biologische vader van eisers.
2. Referent heeft op 23 augustus 2017 een verblijfsvergunning asiel gekregen en heeft op 1 februari 2018 een aanvraag voor een mvv nareis ingediend voor eisers. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 1 maart 2018 afgewezen, omdat referent de aanvraag niet binnen drie maanden na de dag waarop hij zijn verblijfsvergunning heeft gekregen, heeft ingediend. Referent heeft de nareisaanvragen ruim vijf maanden na de verlening van zijn verblijfsvergunning ingediend. Verweerder heeft de termijnoverschrijding niet verschoonbaar geacht.
3.1.
Verweerder heeft dit standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd.
3.2.
Artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bepaalt dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw kan worden verleend aan de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vw, is verleend.
Artikel 29, vierde lid, van de Vw bepaalt dat die vergunning eveneens kan worden verleend aan een gezinslid als bedoeld in het tweede lid van artikel 29 van de Vw, indien binnen die drie maanden door of ten behoeve van dat gezinslid een mvv is aangevraagd.
4.1.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn (richtlijn 2003/86, PB 2003 L251, met rectificatie in PB 2010 L 71) mogen de lidstaten niet eisen dat de vluchteling voldoet aan de eisen van artikel 7, eerste lid (passende huisvesting, een ziektekostenverzekering en voldoende inkomsten) bij een aanvraag om toelating van in artikel 4, eerste lid genoemde gezinsleden (de gunstiger bepalingen, ook wel genoemd de voorkeursregeling van hoofdstuk V van de Gezinsherenigingsrichtlijn). Maar als genoemd verzoek wordt ingediend na drie maanden na toekenning van de vluchtelingenstatus aan de vluchteling, dan kan de lidstaat toch eisen dat aan genoemde voorwaarden van artikel 7 wordt voldaan (artikel 12, eerste lid, derde alinea van de Gezinsherenigingsrichtlijn). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 21 juni 2017 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) over de uitleg van artikel 12, eerste lid, derde alinea, van de Gezinsherenigingsrichtlijn in de zaak K. en B. (C-380/17).
Op 7 november 2018 heeft het Hof in deze zaak arrest gewezen (ECLI:EU:C:2018:877) en geoordeeld dat artikel 12, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een ten behoeve van een gezinslid van een vluchteling ingediend verzoek om in aanmerking te komen voor gezinshereniging op basis van de gunstiger bepalingen van hoofdstuk V van deze richtlijn, kan worden afgewezen op grond dat dit verzoek meer dan drie maanden na de toekenning van de vluchtelingenstatus aan de gezinshereniger is ingediend, waarbij tegelijk wel de mogelijkheid wordt geboden een nieuw verzoek in te dienen in het kader van een andere regeling, op voorwaarde dat de nationale regeling:
- erin voorziet dat een dergelijke weigeringsgrond niet kan worden gehanteerd in situaties waarin de te late indiening van het eerste verzoek op grond van bijzondere omstandigheden objectief verschoonbaar is;
- erin voorziet dat de betrokkenen volledig worden geïnformeerd over de gevolgen van het besluit tot afwijzing van hun eerste verzoek en de maatregelen die zij dienen te nemen om hun recht op gezinshereniging doeltreffend te doen gelden, en
- waarborgt dat de als vluchteling erkende gezinsherenigers in aanmerking blijven komen voor de op vluchtelingen toepasselijke gunstiger voorwaarden voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging zoals bepaald in de artikelen 10 en 11 of artikel 12, lid 2, van genoemde richtlijn.
4.2.
Op grond van dit arrest van het Hof moet dus eerst worden onderzocht of de aanvraag voor de voorkeursregeling verschoonbaar te laat is gedaan.
Als dat zo is (en dus in principe de aanvraag voorkeursregeling terecht is afgewezen omdat de gestelde termijn is overschreden), dan dient bij de beslissing op het eerste verzoek om afwijzing van die aanvraag voorkeursregeling de betrokken vreemdeling te worden geïnformeerd over de gevolgen van dat besluit tot afwijzing van diens eerste verzoek en over de maatregelen die hij dient te nemen om het recht op gezinshereniging doeltreffend te doen gelden (ro. 66 van het Hof).
5.1.
Vaststaat dat verweerder referent op 23 augustus 2017 een verblijfsvergunning asiel heeft verleend en dat referent op 1 februari 2018 een aanvraag mvv nareis heeft ingediend ten behoeve van eisers. Gelet op de termijn tussen voornoemde data is de aanvraag buiten de wettelijke termijn van drie maanden gedaan en is er sprake van termijnoverschrijding. De rechtbank zal dus eerst onderzoeken of objectief verschoonbaar is dat referent de aanvraag te laat (na drie maanden na zijn eigen vergunningverlening) heeft ingediend.
Te late indiening verschoonbaar?
5.2.
Daarbij speelt een rol of verweerder referent ten tijde van de verlening van zijn verblijfsvergunning een zogenaamde factsheet heeft uitgereikt. Een factsheet is een informatiefolder waarin verweerder de ontvanger o.m. informeert over de mogelijkheden van nareis van zijn of haar gezinsleden.
5.3.
Referent stelt (in bezwaar en in beroep) dat niet blijkt dat aan hem een informatiefolder over de nareis is uitgereikt. Aangezien referent vanuit Griekenland naar Nederland is gekomen (als zogenoemde herplaatste vluchteling), heeft hij anders dan de “reguliere asielzoekers” geen advocaat toegewezen gekregen en is hij ook niet gekoppeld aan Vluchtelingenwerk Nederland (VWN). Pas in een veel later stadium, toen eisers niet langer vermist waren, heeft referent met hulp van VWN een nareisprocedure gestart. Gelet op voornoemde omstandigheden achten eisers de termijnoverschrijding verschoonbaar.
Verweerder heeft er in het bestreden besluit op gewezen (p. 2 voorlaatste alinea) dat er in het algemeen van mag worden uitgegaan dat bij de uitreiking van de asielvergunning tevens de betreffende informatiefolder aan referent is uitgereikt
De rechtbank is van oordeel dat daarvan uit het dossier en het verhandelde op de zitting niet blijkt. Verweerder heeft de uitreikingsbeslissing (en wat daar eventueel bijhoort) niet overgelegd. Ook overigens heeft verweerder zijn stelling dat de betreffende informatiefolder aan referent is uitgereikt niet onderbouwd.
De algemene stelling van verweerder daarover in het bestreden besluit en in zijn reactie van 5 maart 2019 dat het overhandigen van de factsheet behoort tot de standaard informatievoorziening bij de uitreiking van de verblijfsvergunning, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende bewijs.
Verweerder heeft op die basis niet kunnen concluderen dat referent op de hoogte was (gesteld) van de mogelijkheid van nareis (onder gunstiger voorwaarden), binnen drie maanden.
Verder is van belang dat onweersproken is gesteld dat referent op 22 augustus 2018 Nederland binnen is gekomen (als herplaatste vluchteling vanuit Griekenland) en dat hij vrijwel direct daarna (per 23 augustus 2018), een verblijfsvergunning heeft gekregen. Dit betekent dat referent in een andere positie verkeerde dan andere aanvragers voor een verblijfsvergunning asiel. Het is niet onaannemelijk dat referent (gelet op zijn bijzondere positie als herplaatste vluchteling) voorafgaand aan de vergunningverlening niet (of niet op de gebruikelijke wijze) is bijgestaan door VWN of een gemachtigde. Referent verkeerde immers in een relevant andere positie, nu hij als herplaatste vluchteling via Griekenland naar Nederland is gekomen. Dat referent derhalve van de nareismogelijkheden binnen drie maanden op de hoogte is gesteld via een gemachtigde of VWN, is niet aannemelijk geworden.
Het lag, gelet op de stellingen en de feiten, op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat aan referent een beschikking en een factsheet zijn uitgereikt en/of dat hij is bijgestaan door VWN of een gemachtigde. Dit heeft verweerder niet gedaan. Reeds hierom heeft verweerder niet afdoende gemotiveerd dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en kan het bestreden besluit reeds daarom geen stand houden.
Is het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard?
5.4.
Daarnaast geldt het volgende. Voorzover er toch van zou moeten worden uitgegaan dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, moet worden beoordeeld of eisers in het afwijzende besluit volledig zijn geïnformeerd over de gevolgen van dit besluit tot afwijzing en de maatregelen die zij dienen te nemen om hun recht op gezinshereniging doeltreffend te doen gelden.
In het arrest van het Hof van 7 november 2018 staat daarover in overweging 63:
“Wanneer, vervolgens, een nationale regeling vluchtelingen ertoe verplicht hun rechten snel na de toekenning van de vluchtelingenstatus te doen gelden, op een moment waarop hun kennis van de taal en de procedures van de lidstaat mogelijkerwijs nog niet groot is, dienen de betrokkenen volledig te worden geïnformeerd over de gevolgen van het besluit tot afwijzing van hun eerste verzoek en de maatregelen die zij dienen te nemen om hun recht op gezinshereniging doeltreffend te kunnen doen gelden.”
Uit deze overweging leidt de rechtbank af dat verweerder eisers al in het primaire besluit volledig had moeten informeren over de gevolgen van zijn afwijzende besluit en de maatregelen die zij moeten nemen om alsnog in aanmerking te komen voor gezinshereniging. Dit is niet gebeurd.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 1 maart 2018 niets vermeld over de mogelijkheid om een mvv te vragen voor een reguliere verblijfsvergunning.
Ook in het bestreden besluit is niet beoordeeld of eisers zijn benadeeld doordat zij niet (eerder) zijn gewezen op de mogelijkheid van het vragen van een mvv voor een verblijfsvergunning regulier.
In het verweerschrift van 5 maart 2019 heeft verweerder daar over gezegd: “Verweerder stelt zich op het standpunt dat van eisers in onderhavige zaak, hoewel zij er door verweerder niet expliciet op zijn gewezen, verondersteld mocht worden op de hoogte te zijn van de mogelijkheid tot het indienen van een reguliere aanvraag en dat zij aldus, in lijn met de beoordeling door de Afdeling in de uitspraak van 27 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4275), niet zijn benadeeld.”
In dit kader merkt verweerder op dat vaststaat dat eisers bij hun procedure zijn bijgestaan door een gemachtigde en VWN. Verweerder acht het dan ook aannemelijk dat de gemachtigde van VWN eisers heeft voorgelicht over de verschillende mogelijkheden voor het bewerkstelligen van gezinshereniging.
Eiseres (geboren op 2 juli 2001 ) was op 1 maart 2018 (de datum waarop het primaire besluit is genomen), 16 jaar, en dus nog minderjarig.
Voor het gezinsherenigingsbeleid bij een reguliere aanvraag is relevant of het betrokken gezinslid minderjarig is (dan is er sowieso sprake van familie- of gezinsleven).
Eiser (geboren op 1 april 1994) was ten tijde van de afwijzende beslissing van 1 maart 2018 sowieso al meerderjarig (23 jaar).
Voor jongvolwassenen (tot 25 jaar) voert verweerder in het kader van een reguliere aanvraag begunstigend beleid voor beantwoording van de vraag of er sprake is van gezinsleven tussen de jongvolwassene en de vluchteling (Werkinstructie 2018/11)
Of eisers ten aanzien van deze of andere omstandigheden in hun belangen zijn geschaad bij het niet reeds in het primaire besluit volledig geïnformeerd zijn over de gevolgen van het afwijzende besluit van 1 maart 2018 en de maatregelen die zij moeten nemen om alsnog in aanmerking te komen voor gezinshereniging kan de rechtbank niet beoordelen.
Verweerder zal daaraan aandacht moeten schenken in een nieuw te nemen beslissing op bezwaar. Hij zal daarbij uit moeten gaan van de leeftijd en andere omstandigheden van eisers ten tijde van de aanvraag van 1 februari 2018.
Een rol bij die beoordeling zou kunnen spelen of ten tijde van de thans lopende aanvraag eiseres nog minderjarig was en eiser een jongvolwassene (hij is 25 geworden op 1 april 2019).
Ook de overige relevante omstandigheden (bijvoorbeeld de vraag of een contra-indicatie is ontstaan) kunnen thans niet beoordeeld worden. Die omstandigheden zijn immers niet uitgevraagd, besproken of beoordeeld hangende bezwaar.
Verweerder zal in zijn nieuw te nemen beslissing op bezwaar de juridische consequenties van het arrest van het Hof van 7 november 2018, alsnog moeten bespreken en meewegen. Eisers hebben in hun gronden bezwaar naar de bij het Hof lopende zaak verwezen.
Eisers hebben ook gevraagd om in bezwaar te worden gehoord en hebben in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte van het horen heeft afgezien.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het bezwaar gelet op al hetgeen onder punt 5.4. is overwogen ook ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard.
5.5.
Gelet hierop kan het bestreden besluit geen stand houden en moet het worden vernietigd omdat het is genomen in strijd met de wettelijke bepaling over het horen en ook onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 170,- aan hen vergoeden.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers in beroep gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.536,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.536,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J. Holland, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 juni 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.