ECLI:NL:RBDHA:2019:9166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
2 september 2019
Zaaknummer
NL19.15774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, van Algerijnse nationaliteit, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had eerder op 4 september 2018 een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen omdat hij op 26 juni 2018 via Italië de buitengrens van de EU had overschreden. De Italiaanse autoriteiten hadden op 18 januari 2019 de eiser overgenomen, maar de eiser diende op 6 februari 2019 een opvolgende asielaanvraag in Nederland in, die opnieuw niet in behandeling werd genomen.

De rechtbank heeft het onderzoek zonder zitting gesloten, met toestemming van partijen. De eiser voerde aan dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om een verzoek om internationale bescherming in te dienen na zijn eerdere overdracht aan Italië en dat er ernstige tekortkomingen zijn in de Italiaanse asielprocedure en opvangvoorzieningen. De rechtbank oordeelde echter dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende feiten en omstandigheden had aangedragen om aan te tonen dat dit beginsel niet meer van toepassing was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.15774

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer NL19.15775.
De rechtbank sluit het onderzoek met toestemming van partijen zonder zitting [1] .

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Op 4 september 2018 heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser de buitengrens van de lidstaten die gebonden zijn aan de Eurodac verordening [2] op illegale wijze heeft overschreden op 26 juni 2018 via Italië. Verweerder heeft Italië daarom verzocht om eiser over te nemen. In het kader van de Dublinverordening [3] is eiser op 18 januari 2019 aan de Italiaanse autoriteiten overgedragen. Op 6 februari 2019 heeft eiser in Nederland een opvolgende asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft deze opvolgende aanvraag in het bestreden besluit opnieuw niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder heeft Italië wederom verzocht om eiser over te nemen. De autoriteiten van Italië hebben dat verzoek op 28 maart 2019 geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder a, van de Dublinverordening.
3. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Hij verzet zich tegen zijn herhaalde overdracht aan Italië. Hij voert aan dat hij na zijn eerdere overdracht aan Italië daar niet in de gelegenheid is gesteld om een verzoek om internationale bescherming in te dienen. Verder betoogt eiser dat er in Italië sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in het algemeen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Met het claimakkoord van 28 maart 2019 hebben de Italiaanse autoriteiten gegarandeerd om het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen.
5. Als uitgangpunt geldt dat ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan – wat ook blijkt uit bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling [4] van 19 december 2018 [5] en 12 juni 2019 [6] . Het is aan eiser om concrete feiten en omstandigheden aan te dragen die aanknopingspunten kunnen bieden voor het oordeel dat dit anders is. Omdat eiser niet wijst op bijzondere ontwikkelingen sinds de uitspraken van de Afdeling en het rapport van Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) van
8 mei 2019 - waarnaar eiser in de zienswijze heeft verwezen - geen wezenlijk ander beeld schetst dan de documenten die door de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraken zijn beoordeeld, bestaat geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
6. Eiser heeft verder met de enkele stelling dat de CAS-locaties - indien hij daar wordt toegelaten - ondermaats zijn en dat hij vreest op straat te moeten leven, niet aannemelijk gemaakt dat er ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan dan wel dat in Italië aan het systeem gerelateerde tekortkomingen bestaan in de opvangvoorzieningen. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eiser bij eventuele problemen in Italië dient te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem onmogelijk is. Uit eisers verklaringen tijdens het aanmeldgehoor blijkt dat hij nog nooit heeft geprobeerd zijn beklag te doen.
7. Er zijn, anders dan eiser stelt, geen aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten nodig, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij tot een kwetsbare groep behoort als bedoeld in het arrest Tarakhel [7] van 4 november 2014 van het EHRM [8] .
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Verordening (EU) nr. 603/2013
3.Verordening (EU) nr. 604/2013
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
7.Het arrest Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712
8.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens