In deze zaak hebben eisers, de minderjarige kinderen van een referent met een verblijfsvergunning asiel, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat er geen toestemming was gegeven door de moeder van de kinderen voor hun vertrek naar het buitenland. Dit besluit werd door de rechtbank op 26 juni 2019 behandeld.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat een toestemmingsverklaring van de moeder altijd vereist is, aangezien deze geen ouderlijk gezag meer over de kinderen had. De rechtbank benadrukte dat het overgelegde rechtbankvonnis en de legalisatie daarvan door de staatssecretaris in de beoordeling meegenomen hadden moeten worden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en gaf de staatssecretaris de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.
Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers, die op € 1.024,- werden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat het onderzoek naar de legalisatie van de documenten onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de staatssecretaris de belangen van de eisers niet correct had gewogen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de beoordeling van buitenlandse documenten en de noodzaak van legalisatie.