ECLI:NL:RBDHA:2019:9095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis van minderjarige kinderen van referent met Syrische nationaliteit

In deze zaak hebben eisers, de minderjarige kinderen van een referent met een verblijfsvergunning asiel, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat er geen toestemming was gegeven door de moeder van de kinderen voor hun vertrek naar het buitenland. Dit besluit werd door de rechtbank op 26 juni 2019 behandeld.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat een toestemmingsverklaring van de moeder altijd vereist is, aangezien deze geen ouderlijk gezag meer over de kinderen had. De rechtbank benadrukte dat het overgelegde rechtbankvonnis en de legalisatie daarvan door de staatssecretaris in de beoordeling meegenomen hadden moeten worden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en gaf de staatssecretaris de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers, die op € 1.024,- werden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat het onderzoek naar de legalisatie van de documenten onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de staatssecretaris de belangen van de eisers niet correct had gewogen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de beoordeling van buitenlandse documenten en de noodzaak van legalisatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/6580
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2019 in de zaak tussen

[eisers 1], V-nummer [V-nummer],

[eisers 2], V-nummer [V-nummer],
[eisers 3], V-nummer [V-nummer],
tezamen te noemen: eisers,
(gemachtigde: M.J. Baaij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de namens eisers ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor verblijf bij [referent] (referent), afgewezen.
Bij besluit van 8 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2019.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.024,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Referent heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en heeft op 28 oktober 2016 en 20 december 2016 onderhavige aanvragen ingediend. Eisers zijn de minderjarige kinderen van referent. Eisers hebben allen de Syrische nationaliteit.
3. Verweerder heeft ten grondslag aan het bestreden besluit gelegd dat niet is gebleken dat toestemming is gegeven door de moeder van eisers voor het vertrek van eisers naar het buitenland overeenkomstig paragraaf B7/3.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Tevens is volgens verweerder geen plausibele verklaring gegeven waarom het niet mogelijk is om de vereiste toestemmingsverklaring te overleggen.
4. Verweerder heeft het overgelegde rechtbankvonnis, waaruit zou moeten blijken dat de moeder van eisers afstand heeft gedaan van het ouderlijke gezag, laten beoordelen door Bureau Documenten. Het document is als niet te beoordelen aangemerkt omdat er onvoldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal is om tot een waardeoordeel te komen. Verweerder heeft onderzoek naar de legalisatie van het document achterwege gelaten omdat er volgens verweerder hoe dan ook een toestemmingsverklaring nodig is.
5. Op grond van paragraaf B7/3.2.3 en C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 heeft verweerder ten onrechte gesteld dat te allen tijde een toestemmingsverklaring is vereist. Eisers hebben geen toestemmingsverklaring van de moeder nodig wanneer zij niet langer het ouderlijk gezag over hen heeft. Het rechtbankvonnis en de legalisatie ervan dient derhalve door verweerder meegenomen te worden in de beoordeling.
6. In de Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken (staat van personen en toepassing DNA-onderzoek) staat in paragraaf B2 het volgende over buitenlandse bewijsstukken:
“Als hoofdregel geldt dat de herkomst van een buitenlands stuk betreffende de staat van een persoon dient te worden gecontroleerd door middel van legalisatie. (…)
Het desbetreffende stuk dient in het land van herkomst te worden gelegaliseerd door de daartoe bevoegde autoriteiten die in een zodanige functionele of hiërarchische relatie tot de afgevende instanties staan, dat zij voor de geldigheid van het document kunnen instaan. In de meeste gevallen zal dat het ministerie van Buitenlandse Zaken van dat land zijn. Vervolgens dient het stuk te worden gelegaliseerd door de voor dat land bevoegde Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging.”
7. Kan een betrokkene de juiste gelegaliseerde documenten overleggen, dan betekent dat derhalve dat de bevoegde autoriteiten voor de geldigheid van deze documenten instaan.
8. In paragraaf B3.1 staat dat de legalisatieketen per land wordt bekendgemaakt via de website van de rijksoverheid. Op de website www.nederlandwereldwijd.nl van het ministerie van Buitenlandse Zaken staan de eisen voor het legaliseren van documenten uit Syrië voor gebruik in Nederland. Syrische documenten moeten gelegaliseerd worden door het Syrische ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarnaast staat op de website dat de Nederlandse ambassade in Damascus is gesloten en instanties in Nederland de documenten beoordelen en controleren.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het rechtbankvonnis en de legalisatie ervan had moeten meenemen in de beoordeling. Het onderzoek van verweerder naar de legalisatie van het rechtbankvonnis en de inhoud van de door eisers overgelegde documenten betreffende het eenhoofdig gezag is onvoldoende zorgvuldig uitgevoerd.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier, op 26 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.