ECLI:NL:RBDHA:2019:8972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.8106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot medische kwetsbaarheid van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij een kwetsbaar persoon is en medische behandeling nodig heeft. Hij verwijst naar medische stukken en een verklaring van zijn huisarts die zijn situatie onderbouwen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt dat de situatie in Italië, hoewel er zorgen zijn over de toegang tot opvang en medische hulp, niet zodanig is dat overdracht aan Italië in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Italië niet de nodige medische zorg zal ontvangen. De rechtbank concludeert dat de medische voorzieningen in Italië vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zijn gezondheidstoestand in gevaar komt bij overdracht. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat de situatie in zijn geval anders is dan in de algemene beoordeling van de situatie in Italië.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.8106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2019 in de zaak tussen

[EISER], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, thans de minister van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.8107, plaatsgevonden op 7 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is M. Fayez als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1993 en heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op 15 november 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
Eiser heeft eerder, op 27 september 2014, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 19 januari 2015 is deze aanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 13 januari 2017 gegrond verklaard. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juli 2018 is het hiertegen door verweerder ingediende hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van eiser alsnog ongegrond verklaard.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het overnameverzoek.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij een kwetsbaar persoon in de zin van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, met zaaknummer 29217/12, Tarakhel tegen Zwitserland (het arrest Tarakhel) is en dat medische behandeling noodzakelijk is. Eiser verwijst naar de door hem in de procedure overgelegde medische stukken, een verklaring van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) van 4 april 2019 en een brief van [A] namens de huisarts [B] voor verwijzing van eiser naar het Mondriaan, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, van 8 april 2019. Eiser is suïcidaal en vertrouwt niet elke behandelaar. Het is dan ook van belang dat zijn huidige behandelaar de behandeling kan voortzetten. Eiser voert aan dat de situatie in Italië dusdanig is dat hij daar niet de nodige medische behandeling zal krijgen. De opvangfaciliteiten en omstandigheden zijn er dusdanig dat de overdracht van eiser als kwetsbare vluchteling strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eiser verwijst naar het ‘Country Report: Italy’ van de Asylum Information Database (AIDA) van april 2019.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat het EHRM in verschillende uitspraken, onder meer de uitspraak van 26 november 2015, met zaaknummer 21459/14, J.A. en anderen tegen Nederland en de uitspraak van 9 juni 2016, met zaaknummer 5868/13, S.M.H. tegen Nederland, heeft geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. Er zijn weliswaar zorgen over de toegang tot de opvang, de opvangfaciliteiten en rechtshulp, maar er is geen sprake van dusdanig ernstige tekortkomingen dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg staan. Ook de Afdeling heeft, onder meer in de uitspraken van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131) en 8 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1085), geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is dan ook aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Het voornoemde AIDA rapport geeft geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië dan de situatie die reeds is beoordeeld door de Afdeling. Uit de door eiser geciteerde fragmenten uit dit rapport blijkt dat het moeilijk kan zijn om toegang te krijgen tot de asielprocedure en dat problemen kunnen worden ondervonden bij de toegang tot het verkrijgen van psychologische hulp in zogenaamde CPR (pre-removal centres). Desondanks komt uit dit rapport ook naar voren dat asielzoekers vanaf het moment van indiening van hun asielverzoek in Italië recht hebben op basale medische hulp en dat asielzoekers met psychische problemen recht hebben op dezelfde medische behandeling als die beschikbaar is voor Italiaanse staatsburgers. Niet is derhalve gebleken dat de problemen die Dublinterugkeerders kunnen ondervinden dusdanig zijn dat deze aan de overdracht van eiser aan Italië in de weg staan.
5.3.
Voor zover eiser van mening is dat Italië zich niet houdt aan Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn), Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn) heeft verweerder, onder verwijzing naar het arrest van het EHRM in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008 (ECLI:NL:XX:2008:BG9802), terecht overwogen dat eiser zich over eventuele problemen dient te beklagen bij de Italiaanse autoriteiten dan wel de geëigende instanties. Eiser heeft niet gesteld dat klagen bij de Italiaanse autoriteiten voor hem niet mogelijk zal zijn, waardoor niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten hem bij voorbaat niet zouden kunnen of willen helpen.
5.4.
Uit de door eiser overgelegde stukken komt naar voren dat hij surmenage klachten in combinatie met suïcidale gedachten heeft en het medicijn Seroquel 25 mg gebruikt. Uit de overgelegde afsprakenkaarten blijkt dat hij in de periode van eind oktober 2018 tot eind november 2018 wekelijks een afspraak met de heer [A], praktijkondersteuner Huisarts Geestelijke Gezondheidszorg (POHGGZ) bij het GZA [GZA], had en dat hij ook in januari, februari en april 2019 een afspraak met hem heeft gehad. De heer [A] heeft eiser bij brief van 8 april 2019 voor specialistische zorg voor aan PTSS gerelateerde klachten doorverwezen naar het Mondriaan. Ter zitting heeft eiser niet kunnen toelichten of en wanneer hij een afspraak/intake bij het Mondriaan zal krijgen. Wel gaan de gesprekken met de heer [A] door, aldus eiser. De rechtbank is van oordeel dat de enkele verwijzingsbrief van de praktijkondersteuner onvoldoende is om aan te nemen dat eiser reeds onder specialistische medische behandeling staat. De opmerking van de praktijkondersteuner op de Bijlage Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling van 13 november 2018 dat hij bij terugkeer van eiser naar Italië het suïciderisico als reëel inschat, is onvoldoende zwaar van gewicht nu onvoldoende is gebleken dat de heer [A] als een medisch deskundige heeft te gelden. Van belang is bovendien dat deze informatie van de heer [A] van enkele maanden geleden dateert waardoor niet duidelijk is of de informatie nog actueel is en dat in de betreffende bijlage de bijzondere ernst van de gezondheidstoestand van eiser niet, althans onvoldoende, is toegelicht. De meest recente (verwijzings)brief van de heer [A] geeft er geen blijk van dat de aan PTSS gerelateerde klachten en de ernstige suïcidale ideaties gelieerd zijn aan de overdracht van eiser aan Italië. Hieruit volgt eerder dat deze klachten voortkomen uit eisers ervaringen in zijn land van herkomst. De gevolgen van een eventuele overdracht op eisers gezondheidstoestand zijn met het overleggen van deze brief daarom niet aannemelijk gemaakt. De e-mail van het COA van 4 april 2019 kan voorts niet als een inschatting door een medisch deskundige worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn overdracht aan Italië een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand in de zin van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. e.a. tegen Slovenië (ECLI:EU:C:2017:127) met zich meebrengt.
5.5.
De rechtbank ziet in de voorgaande omstandigheden geen aanleiding om eiser als een kwetsbare vreemdeling in de zin van het arrest Tarakhel te beschouwen. De enkele omstandigheid dat eiser medische problemen heeft, medicatie gebruikt en afspraken met een praktijkondersteuner heeft, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. De rechtbank acht van belang dat de situatie van eiser als volwassen man niet vergelijkbaar is met die van de vreemdelingen, een gezin met minderjarige kinderen, in dat arrest. Verweerder is in het geval van eiser daarom niet gehouden aanvullende individuele garanties aan de Italiaanse autoriteiten te vragen om een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM te voorkomen.
5.6.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de medische voorzieningen in de verantwoordelijke lidstaat vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Hierin is eiser niet geslaagd. Zo heeft eiser niet met stukken onderbouwd dat hij in Italië geen behandeling voor zijn medische problemen kan verkrijgen noch dat Nederland het meest aangewezen land is om hem te behandelen. De stelling dat eiser suïcidaal is en niet elke behandelaar vertrouwt, is hiertoe onvoldoende.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.