ECLI:NL:RBDHA:2019:8911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.17633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid in het licht van de veiligheidssituatie in Mogadishu, Somalië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2019 uitspraak gedaan in het kader van een asielaanvraag van eiser, die de Somalische nationaliteit claimt. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die op 4 maart 2016 was afgewezen. Op 28 november 2018 diende hij opnieuw een asielaanvraag in, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 22 juli 2019 niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser stelde dat de situatie in Mogadishu, waar hij vandaan komt, onveilig is en dat hij bij terugkeer in strijd met artikel 3 van het EVRM zou worden behandeld vanwege de humanitaire crisis in Somalië.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke situatie in Mogadishu is die een asielaanvraag zou rechtvaardigen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die hebben vastgesteld dat de veiligheidssituatie in Mogadishu niet zodanig is dat deze een reëel risico op onmenselijke behandeling met zich meebrengt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de humanitaire omstandigheden in Somalië niet in overwegende mate door de betrokken partijen in het conflict worden veroorzaakt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag bevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.17633

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. de Vita).

ProcesverloopBij besluit van 22 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.17634, plaatsgevonden op 15 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.K.E. van den Heuvel, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.Y. Abdi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum]. Eiser heeft op 5 juli 2015 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 4 maart 2016 afgewezen als ongegrond. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 22 februari 2017 van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, ongegrond verklaard. De Afdeling [1] heeft deze uitspraak op 10 april 2017 bevestigd, waarmee het besluit van 4 maart 2016 in rechte vast is komen te staan.
2. Op 28 november 2018 heeft eiser middels een schriftelijke kennisgeving M35-O opnieuw een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft op 18 juli 2019 meegedeeld voornemens te zijn eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. Bij besluit van 22 juli 2019 heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard [2] .
3. Eiser voert in beroep aan dat in het gebied waaruit hij afkomstig is, namelijk Mogadishu in Somalië, sprake is van een algemene situatie van onveiligheid, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn [3] . Ter onderbouwing heeft eiser de volgende rapporten en nieuwsberichten overgelegd: een rapport van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties over Somalië van 15 mei 2019, het krantenartikel
“Waarom voert Amerika een geheime oorlog in Somalië”uit de Volkskrant van 4 april 2019 en het rapport
“Hidden war in Somalia”van Amnesty International van 19 maart 2019. Daarnaast voert eiser aan dat er sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM [4] bij terugkeer naar Somalië vanwege de humanitaire crisis, waarbij miljoenen inwoners van Somalië door hongersnood dreigen om te komen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Algemene veiligheidssituatie
4. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in Somalië in het algemeen en in de provincie Mogadishu in het bijzonder, geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw. Uit de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2018 [5] volgt dat zich in Mogadishu, Somalië, geen uitzonderlijke situatie voordoet als hiervoor bedoeld. Bij dit oordeel heeft de Afdeling de inhoud van het algemeen ambtsbericht [6] van oktober 2017 betrokken. De Afdeling heeft overwogen dat de omstandigheid dat de veiligheidssituatie in 2016 en 2017 is verslechterd ten opzichte van 2015, op zichzelf nog niet maakt dat er zich in Mogadishu een uitzonderlijke situatie voordoet. Verweerder heeft terecht van belang geacht dat het geweld nog altijd voornamelijk gericht is op bepaalde doelwitten en dus niet willekeurig van aard is. Dat Al-Shabaab terreinwinst heeft geboekt, laat onverlet dat Mogadishu nog steeds tot op zekere hoogte onder de controle van het Somalische leger staat, zodat het daadwerkelijke gewapende conflict zich buiten Mogadishu afspeelt. Het geweld in de stad is dan ook beperkt tot aanslagen door Al-Shabaab. Hierdoor vallen er weliswaar ook veel burgerslachtoffers, meer dan in eerdere jaren, maar de aantallen zijn, zoals verweerder terecht heeft aangevoerd, afgezet tegen het aantal inwoners van Mogadishu niet dusdanig hoog dat geconcludeerd moet worden dat zich in Mogadishu de uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw voordoet. Bovendien zijn er geen ontheemden die gevlucht zijn uit Mogadishu, maar trekken ontheemden uit de regio juist naar Mogadishu, waardoor de stad gelet op de stukken ongeveer 400.000 ontheemden telt. Dit duidt er evenmin op dat zich daar een uitzonderlijke situatie voordoet, aldus de Afdeling.
5. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt dat, hoewel de veiligheidssituatie in Mogadishu nog altijd zorgwekkend is, uit het meest recente algemeen ambtsbericht van maart 2019 blijkt dat het aantal incidenten in 2018 op de meeste plaatsen is verminderd ten opzichte van 2017. Ook het aantal incidenten dat heeft geleid tot burgerslachtoffers is in 2018 verminderd ten opzichte van 2017. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht niet gereageerd op het krantenartikel uit de Volkskrant. Eiser heeft dit artikel niet gevoegd bij zijn zienswijze, noch de vindplaats vermeld. Er is dus geen sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. In beroep is het bedoelde artikel uit de Volkskrant van 4 april 2019 wel overgelegd. Daarin staat dat de Verenigde Staten in Somalië aanvallen heeft uitgevoerd met
dronesen dat daarbij ook burgerslachtoffers zijn gevallen. Verweerder heeft daarover ter zitting terecht gezegd dat deze aanvallen waren gericht op Al-Shabaab en dat het daarom niet gaat om willekeurig geweld. Verder is van belang dat verweerder over de door eiser overgelegde documenten terecht heeft overwogen dat zij geen wezenlijk ander beeld geven dan het beeld dat naar voren komt uit het ambtsbericht van maart 2019. Uit die documenten blijkt dat er ook in 2019 aanslagen zijn gepleegd en dat hierdoor burgerslachtoffers zijn gevallen. Uit het in beroep overgelegde rapport van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties van 15 mei 2019 blijkt dat aanvallen door Al-Shabaab gericht zijn op bepaalde doelwitten, zoals overheidsinstellingen, veiligheidsdiensten en populaire restaurants en hotels. De aanvallen zijn dus niet zonder meer willekeurig van aard. De beroepsgrond slaagt niet.
Humanitaire crisis
6. Verweerder heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser gestelde humanitaire noodsituatie bij terugkeer naar Mogadishu geen schending van artikel 3 van het EVRM oplevert. Verweerders ter zitting ingenomen standpunt dat sprake is van een nieuw asielmotief, volgt de rechtbank niet. Deze beroepsgrond gaat immers ook over de algemene situatie in Somalië. Verweerder heeft ter zitting verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2018 [7] . De Afdeling verwijst in die uitspraak naar jurisprudentie van het EHRM [8] . Daaruit volgt dat alleen als de humanitaire omstandigheden in een gebied in overwegende mate veroorzaakt worden door handelingen van de bij een conflict betrokken partijen, aan de hand van de criteria neergelegd in het arrest M.S.S. tegen België en Griekenland [9] beoordeeld moet worden of een vreemdeling bij terugkeer naar dat gebied door de humanitaire omstandigheden een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt niet dat de hongersnood in Zuid- en Centraal-Somalië in overwegende mate wordt veroorzaakt door handelingen van de bij het conflict betrokken partijen. Ook blijkt uit het rapport niet hoe de situatie in Mogadishu is. De beroepsgrond slaagt niet.
Bahaddar
7. De rechtbank is in het geval van eiser niet gebleken van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw (Bahaddartoets) [10] .
Conclusie
8. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder eisers asielaanvraag terecht
niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Richtlijn nr. (EU) 2011/95.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
6.Algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Zuid- en Centraal-Somalië.
8.Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
9.Arrest van het EHRM van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609.
10.Arrest van het EHRM van 29 februari 1998, JV 1998/45.