Overwegingen
1. Eiseres 1 (moeder) is geboren op [geboortedatum 1], eiseres 2 (dochter) is geboren op [geboortedatum 2], beiden hebben de Wit-Russische nationaliteit. Zij hebben op 14 maart 2019 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Eiseres 1 heeft dat mede namens haar twee jongste kinderen gedaan, [naam 5], geboren op 27 februari 2014 en
[naam 6], geboren op [geboortedatum 3].
2. Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat Litouwen verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eiseressen. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiseressen door de Litouwse autoriteiten in het bezit zijn gesteld van Schengenvisa, geldig van 11 maart 2019 tot 10 september 2019. Op 18 april 2019 heeft verweerder de Litouwse autoriteiten verzocht om eiseressen over te nemen. Zij hebben met dit verzoek ingestemd op 9 mei 2019 op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening.
3. Eiseressen hebben gesteld dat verweerder op basis van artikel 17 van de Dublinverordening gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de asielaanvraag alsnog aan zich te trekken, omdat ten aanzien van Litouwen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiseressen verwijzen daarbij naar verschillende rapporten van internationale organisaties. Zij vrezen voor indirect-refoulement, detentie, slechte opvangomstandigheden en discriminatie vanwege hun Roma-achtergrond. Hierdoor lopen zij een reëel risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft de belangen van de minderjarige kinderen volgens eiseressen niet kenbaar meegewogen in de bestreden besluiten.
Ter zitting hebben eiseressen het beroep op de discretionaire bevoegdheid aangevuld. Zij vrezen in Litouwen alsnog door de vader van eiseres 1 te worden gevonden, voor wie zij Wit-Rusland zijn ontvlucht. Zij vrezen dat eiseres 2 dan mogelijk het slachtoffer van mensenhandel wordt.
Eiseressen hebben tot slot ter zitting een beroep op de artikelen 10 en 11 van de Dublinverordening. Omdat de echtgenoot van eiseres 1 Nederland alsnog is ingereisd op 11 juni 2019 en een asielaanvraag heeft gedaan op 14 juni 2019, dient verweerder de aanvragen van alle gezinsleden inhoudelijk in Nederland te beoordelen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Artikelen 10 en 11 van de Dublinverordening
4. In artikel 10 van de Dublinverordening staat dat wanneer een gezinslid van de verzoeker in een lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, waarover in eerste aanleg nog geen beslissing ten gronde is genomen, die lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van het gezinslid, als de betrokkenen dat wensen.
5. Niet in geschil is dat de echtgenoot van eiseres 1 op 11 juni 2019 Nederland is ingereisd en op 14 juni 2019 hier te lande een asielverzoek heeft gedaan. Met betrekking tot artikel 10 van de Dublinverordening deelt de rechtbank het standpunt van verweerder dat het beroep op dit artikel niet kan slagen. Leidend is immers de situatie op het moment dat eiseressen hun verzoek hebben ingediend, te weten 14 maart 2019. Dit volgt uit artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening. Op dat moment was er nog geen sprake van een door een gezinslid van eiseressen ingediend asielverzoek, nu de echtgenoot van eiseres 1 pas op 14 juni 2019 een asielverzoek heeft ingediend. Ook ten tijde van de acceptatie van de Dublinclaim door de Litouwse autoriteiten op 9 mei 2019 was de echtgenoot nog niet in Nederland.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiseressen evenmin een geslaagd beroep kunnen doen op artikel 11 van de Dublinverordening, omdat zij niet aan de materiële voorwaarden voldoen. Artikel 11 van de Dublinverordening vereist dat de asielaanvragen van eiseressen en de echtgenoot van eiseres 1 met dusdanig korte tussenpozen zijn ingediend, dat ze allemaal tegelijk kunnen worden afgewikkeld. De echtgenoot heeft zijn aanvraag pas ingediend op 14 juni 2019, terwijl eiseressen de aanvraag reeds op 14 maart hebben ingediend. Er is daarom geen sprake meer van dusdanige korte tussenpozen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Niet in geschil is dat Litouwen in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvragen. In geschil is of verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvragen alsnog aan zich had moeten trekken. De rechtbank overweegt dat verweerder er in beginsel van uit mag gaan dat Litouwen zijn verdragsverplichtingen ten opzichte van eiseressen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiseressen om aan te tonen dat ten aanzien van Litouwen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
8. De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 23 november 2016geoordeeld dat ten aanzien van Litouwen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder heeft terecht betoogd dat een aantal bronnen die eiseressen hebben ingebrachtvergelijkbaar is met de bronnen die de Afdeling reeds heeft beoordeeld. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat deze bronnen niet kunnen leiden tot een andere conclusie dan de conclusie van de Afdeling. Andere bronnen die door eiseressen zijn ingebracht kunnen niet leiden tot een ander oordeel omdat deze gedateerd zijn.
9. Met betrekking tot het rapport van Global Detention Projectheeft verweerder terecht overwogen dat de bevindingen uit dit rapport voor eiseressen niet relevant zijn, nu zij Litouwen op legale wijze zijn ingereisd. Dat eiseressen bij terugkeer naar Litouwen alsnog in detentie terecht zullen komen, is een niet onderbouwde aanname.
10. Met betrekking tot de overige bronnenvan eiseressen die betrekking hebben op asielprocedure en de opvangomstandigheden in Litouwen, heeft verweerder terecht gesteld dat hieruit niet de conclusie kan worden getrokken dat asielzoekers in Litouwen in een situatie terecht komen die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Daarbij is van belang dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijnen de Procedurerichtlijnook gelden in Litouwen. Voor zover eiseressen betogen dat Litouwen zich niet houdt aan deze richtlijnen, heeft verweerder terecht verwezen naar het arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens, K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk, van 2 december 2008. Indien Litouwen zich ten opzichte van eiseressen niet houdt aan zijn verplichtingen, dienen eiseressen zich hierover te beklagen bij de (hogere) Litouwse autoriteiten. Deze overweging gaat ook op voor de verklaring die eiseres 1 ter zitting heeft afgelegd. Indien eiseressen in Litouwen problemen ondervinden van hun familie, bestaat voor hen de mogelijkheid een gang te maken naar de (hogere) Litouwse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Litouwse autoriteiten niet in staat of bereid zouden zijn eiseressen te helpen.
11. Eiseressen hebben betoogd dat verweerder de asielverzoeken niet zorgvuldig heeft gemotiveerd omdat de belangen van de kinderen niet afdoende zijn meegewogen. Gesteld noch gebleken is welke concrete belangen niet door verweerder in de bestreden besluiten zijn meegewogen. Het beroep van eiseressen op artikel 17 van de Dublinverordening slaagt niet.
12. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.