ECLI:NL:RBDHA:2019:8908

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.16863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Wit-Russische moeder en dochter; verantwoordelijkheidsbepaling Litouwen onder de Dublinverordening

In deze zaak hebben eiseressen, een moeder en haar dochter van Wit-Russische nationaliteit, asiel aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen niet in behandeling genomen, met het argument dat Litouwen verantwoordelijk is voor de asielaanvragen op basis van de Dublinverordening. Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten. Tijdens de zitting op 15 augustus 2019 zijn eiseres 1 en haar gemachtigde verschenen, evenals de echtgenoot van eiseres 1 en een tolk. De rechtbank heeft de situatie van eiseressen beoordeeld in het licht van de Dublinverordening, waarbij eiseressen aanvoerden dat zij een reëel risico lopen op schending van hun rechten in Litouwen, met name vanwege hun Roma-achtergrond en de vrees voor indirecte refoulement.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat Litouwen zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiseressen hebben niet voldoende bewijs geleverd dat dit beginsel niet meer van toepassing is. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de asielaanvragen van eiseressen en de echtgenoot van eiseres 1 niet binnen een zodanig korte periode zijn ingediend dat artikel 11 van de Dublinverordening van toepassing is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, en is openbaar gemaakt op 23 augustus 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.16863 en NL19.16865

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1], eiseres 1

[naam 2],eiseres 2
hierna gezamenlijk; eiseressen
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluiten van 18 juli 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiseressen tot het verlenen van een verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL19.16834 en NL19.16866, plaatsgevonden op 15 augustus 2019. Eiseres 1 is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verder verschenen zijn [naam 3], echtgenoot van eiseres 1 en [naam 4], tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres 1 (moeder) is geboren op [geboortedatum 1], eiseres 2 (dochter) is geboren op [geboortedatum 2], beiden hebben de Wit-Russische nationaliteit. Zij hebben op 14 maart 2019 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Eiseres 1 heeft dat mede namens haar twee jongste kinderen gedaan, [naam 5], geboren op 27 februari 2014 en
[naam 6], geboren op [geboortedatum 3].
2. Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat Litouwen verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eiseressen. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiseressen door de Litouwse autoriteiten in het bezit zijn gesteld van Schengenvisa, geldig van 11 maart 2019 tot 10 september 2019. Op 18 april 2019 heeft verweerder de Litouwse autoriteiten verzocht om eiseressen over te nemen. Zij hebben met dit verzoek ingestemd op 9 mei 2019 op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening [1] .
3. Eiseressen hebben gesteld dat verweerder op basis van artikel 17 van de Dublinverordening gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de asielaanvraag alsnog aan zich te trekken, omdat ten aanzien van Litouwen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiseressen verwijzen daarbij naar verschillende rapporten van internationale organisaties. Zij vrezen voor indirect-refoulement, detentie, slechte opvangomstandigheden en discriminatie vanwege hun Roma-achtergrond. Hierdoor lopen zij een reëel risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] . Verweerder heeft de belangen van de minderjarige kinderen volgens eiseressen niet kenbaar meegewogen in de bestreden besluiten.
Ter zitting hebben eiseressen het beroep op de discretionaire bevoegdheid aangevuld. Zij vrezen in Litouwen alsnog door de vader van eiseres 1 te worden gevonden, voor wie zij Wit-Rusland zijn ontvlucht. Zij vrezen dat eiseres 2 dan mogelijk het slachtoffer van mensenhandel wordt.
Eiseressen hebben tot slot ter zitting een beroep op de artikelen 10 en 11 van de Dublinverordening. Omdat de echtgenoot van eiseres 1 Nederland alsnog is ingereisd op 11 juni 2019 en een asielaanvraag heeft gedaan op 14 juni 2019, dient verweerder de aanvragen van alle gezinsleden inhoudelijk in Nederland te beoordelen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Artikelen 10 en 11 van de Dublinverordening
4. In artikel 10 van de Dublinverordening staat dat wanneer een gezinslid van de verzoeker in een lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, waarover in eerste aanleg nog geen beslissing ten gronde is genomen, die lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van het gezinslid, als de betrokkenen dat wensen.
5. Niet in geschil is dat de echtgenoot van eiseres 1 op 11 juni 2019 Nederland is ingereisd en op 14 juni 2019 hier te lande een asielverzoek heeft gedaan. Met betrekking tot artikel 10 van de Dublinverordening deelt de rechtbank het standpunt van verweerder dat het beroep op dit artikel niet kan slagen. Leidend is immers de situatie op het moment dat eiseressen hun verzoek hebben ingediend, te weten 14 maart 2019. Dit volgt uit artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening. Op dat moment was er nog geen sprake van een door een gezinslid van eiseressen ingediend asielverzoek, nu de echtgenoot van eiseres 1 pas op 14 juni 2019 een asielverzoek heeft ingediend. Ook ten tijde van de acceptatie van de Dublinclaim door de Litouwse autoriteiten op 9 mei 2019 was de echtgenoot nog niet in Nederland.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiseressen evenmin een geslaagd beroep kunnen doen op artikel 11 van de Dublinverordening, omdat zij niet aan de materiële voorwaarden voldoen. Artikel 11 van de Dublinverordening vereist dat de asielaanvragen van eiseressen en de echtgenoot van eiseres 1 met dusdanig korte tussenpozen zijn ingediend, dat ze allemaal tegelijk kunnen worden afgewikkeld. De echtgenoot heeft zijn aanvraag pas ingediend op 14 juni 2019, terwijl eiseressen de aanvraag reeds op 14 maart hebben ingediend. Er is daarom geen sprake meer van dusdanige korte tussenpozen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Niet in geschil is dat Litouwen in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvragen. In geschil is of verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvragen alsnog aan zich had moeten trekken. De rechtbank overweegt dat verweerder er in beginsel van uit mag gaan dat Litouwen zijn verdragsverplichtingen ten opzichte van eiseressen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiseressen om aan te tonen dat ten aanzien van Litouwen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
8. De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 23 november 2016 [3] geoordeeld dat ten aanzien van Litouwen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder heeft terecht betoogd dat een aantal bronnen die eiseressen hebben ingebracht [4] vergelijkbaar is met de bronnen die de Afdeling reeds heeft beoordeeld. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat deze bronnen niet kunnen leiden tot een andere conclusie dan de conclusie van de Afdeling. Andere bronnen die door eiseressen zijn ingebracht kunnen niet leiden tot een ander oordeel omdat deze gedateerd zijn [5] .
9. Met betrekking tot het rapport van Global Detention Project [6] heeft verweerder terecht overwogen dat de bevindingen uit dit rapport voor eiseressen niet relevant zijn, nu zij Litouwen op legale wijze zijn ingereisd. Dat eiseressen bij terugkeer naar Litouwen alsnog in detentie terecht zullen komen, is een niet onderbouwde aanname.
10. Met betrekking tot de overige bronnen [7] van eiseressen die betrekking hebben op asielprocedure en de opvangomstandigheden in Litouwen, heeft verweerder terecht gesteld dat hieruit niet de conclusie kan worden getrokken dat asielzoekers in Litouwen in een situatie terecht komen die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Daarbij is van belang dat de Opvangrichtlijn [8] , de Kwalificatierichtlijn [9] en de Procedurerichtlijn [10] ook gelden in Litouwen. Voor zover eiseressen betogen dat Litouwen zich niet houdt aan deze richtlijnen, heeft verweerder terecht verwezen naar het arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens, K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk [11] , van 2 december 2008. Indien Litouwen zich ten opzichte van eiseressen niet houdt aan zijn verplichtingen, dienen eiseressen zich hierover te beklagen bij de (hogere) Litouwse autoriteiten. Deze overweging gaat ook op voor de verklaring die eiseres 1 ter zitting heeft afgelegd. Indien eiseressen in Litouwen problemen ondervinden van hun familie, bestaat voor hen de mogelijkheid een gang te maken naar de (hogere) Litouwse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Litouwse autoriteiten niet in staat of bereid zouden zijn eiseressen te helpen.
11. Eiseressen hebben betoogd dat verweerder de asielverzoeken niet zorgvuldig heeft gemotiveerd omdat de belangen van de kinderen niet afdoende zijn meegewogen. Gesteld noch gebleken is welke concrete belangen niet door verweerder in de bestreden besluiten zijn meegewogen. Het beroep van eiseressen op artikel 17 van de Dublinverordening slaagt niet.
Conclusie
12. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4.Platform for Migration Information and Cooperation, Receipt of asylum seekers and
5.Human Rights Monitoring Institute, Alternative Report to the UN Committee Against Torture, November 2010 en april 2014
6.Global Detention Project, Lithuania Immigration detention report, december 2016
7.AYS, Are you Syrious? Refugees do not find a home in Lithuania, juni 2017
8.Ri 2013/33/EU
9.Ri 2011/95/EU
10.Ri 2013/32/EU
11.ECLI:NL:XX:2008:BG9802, JV 2009/41