201604355/1/V3.
Datum uitspraak: 23 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 3 juni 2016 in zaak nr. 16/9435 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 juni 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Asperen, advocaat te Rotterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling, afkomstig uit Tadzjikistan, is naar gesteld via Kazachstan en Oekraïne naar Litouwen gereisd en is vervolgens doorgereisd naar Nederland. De staatssecretaris heeft krachtens artikel 12, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (PB 2013 L 180; hierna: de Dublinverordening) Litouwen verantwoordelijk gehouden voor de behandeling van de asielaanvraag van de vreemdeling. Bij brief van 22 april 2016 hebben de Litouwse autoriteiten het overnameverzoek geaccepteerd.
2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Litouwen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat hij met het door hem overgelegde "Country report on Human Rights Practices for 2015 - Lithuania" van het United States Department of State uit april 2016 (hierna: het rapport van het US Department of State) aannemelijk heeft gemaakt dat bepaalde groepen asielzoekers in Litouwen risico lopen op - indirect - refoulement. Daartoe betoogt de staatssecretaris onder meer dat de rechtbank miskent dat het feit dat Litouwen bepaalde landen als veilig land van herkomst of veilig derde land aanmerkt, niet betekent dat de vreemdeling in Litouwen reëel risico loopt op - indirect - refoulement. Dat Litouwen, net als andere lidstaten van de Europese Unie, asielaanvragen verkort afdoet indien een vreemdeling uit een veilig land van herkomst of veilig derde land komt, is volgens de staatssecretaris onvoldoende voor dat oordeel. Volgens de staatssecretaris volgt uit het rapport van het US Department of State niet dat Litouwen bij de beoordeling of een land voor een bepaalde vreemdeling als veilig land van herkomst of veilig derde land kan worden aangemerkt, niet voldoet aan de vereisten als bedoeld in artikel 36, 37 of 38 van Richtlijn 2013/32/EU (PB 2013 L 180; hierna: de Procedurerichtlijn). Bovendien is volgens hem gesteld noch gebleken dat Litouwen het land van herkomst van de vreemdeling of de landen waar hij doorheen is gereisd aanmerkt als veilig land van herkomst onderscheidenlijk veilige derde landen. Voorts voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat uit het rapport van het US Department of State niet volgt dat tegen de toepassing van het concept van veilig land van herkomst of veilig derde land geen effectieve rechtsbescherming in Litouwen mogelijk is.
2.1. Volgens artikel 36, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, kan een derde land dat op grond van deze richtlijn als veilig land van herkomst is aangemerkt, voor een bepaalde verzoeker, nadat zijn verzoek afzonderlijk is behandeld, alleen als veilig land van herkomst worden beschouwd wanneer […] hij geen substantiële redenen heeft opgegeven om het land in zijn specifieke omstandigheden niet als een veilig land van herkomst te beschouwen ten aanzien van de vraag of hij voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU.
Volgens artikel 38, tweede lid, aanhef en onder c, is de toepassing van het begrip "veilig derde land" onderworpen aan voorschriften in het nationale recht, waaronder voorschriften overeenkomstig de internationale wetgeving die voorzien in een afzonderlijke studie om na te gaan of het betrokken derde land voor een bepaalde verzoeker veilig is; deze voorschriften moeten ten minste de verzoeker in staat stellen de toepassing van het begrip "veilig derde land" aan te vechten op grond van het feit dat het derde land in zijn specifieke omstandigheden niet veilig is […].
2.2. Het is in beginsel aan de vreemdeling om concrete feiten en omstandigheden aan te voeren die aanknopingspunten kunnen bieden voor het oordeel dat ten aanzien van de verantwoordelijke lidstaat niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daargelaten of Litouwen de landen waar de vreemdeling doorheen is gereisd en zijn land van herkomst als veilige derde landen of veilig land van herkomst heeft aangemerkt, betoogt de staatssecretaris terecht dat de vreemdeling met het rapport van het US Department of State niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Litouwen reëel risico loopt op - indirect - refoulement. Dat Litouwen een lijst met veilige landen van herkomst en veilige derde landen hanteert en volgens het rapport van het US Department of State vreemdelingen naar die veilige landen van doorreis uitzet "without reviewing the substantive merits of their applications", heeft de staatssecretaris daartoe in het licht van voormelde bepalingen uit de Procedurerichtlijn onvoldoende kunnen achten. Uit die bepalingen volgt dat bij het hanteren van vorenbedoelde lijst de vreemdeling in de gelegenheid moet worden gesteld specifieke omstandigheden aan te voeren op grond waarvan het land van herkomst of het derde land in zijn geval niet als veilig land van herkomst of veilig derde land kan gelden. Met het rapport van het US Department of State heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat Litouwen niet voldoet aan deze vereisten van de Procedurerichtlijn. De beoordeling van de door de vreemdeling naar voren gebrachte specifieke omstandigheden op grond waarvan het land van herkomst of het derde land in zijn geval niet als veilig land van herkomst of veilig derde land kan gelden, is immers een andere beoordeling dan de beoordeling van de "substantive merits" van de aanvraag. Daarnaast klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het instellen van beroep bij het Vilnius Regional Administrative Court tegen besluiten waarin de Litouwse autoriteiten een ander land aanmerken als een veilig land van herkomst of veilig derde land, op voorhand zinloos moet worden geacht.
Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat door de overdracht van de vreemdeling aan Litouwen een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en dat de staatssecretaris zich om die reden niet met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt kan stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Litouwen deze bepaling niet zal schenden.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 6 mei 2016 toetsen in het licht van de daartegen bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden, voor zover deze nog bespreking behoeven.
3.1. De vreemdeling heeft in beroep betoogd, onder verwijzing naar het rapport "UPR Submission Tajikistan September 2015 & Addendum April 2016" van Human Rights Watch van april 2016, dat hij in Litouwen risico loopt slachtoffer te worden van aanslagen of ontvoering door handlangers van de Tadzjiekse autoriteiten, zodat de staatssecretaris het asielverzoek krachtens artikel 17 van de Dublinverordening aan zich zou moeten trekken.
3.2. De staatssecretaris heeft zich in het besluit terecht op het standpunt gesteld dat uit voormeld rapport niet volgt dat de Tadzjiekse autoriteiten actief zijn in Litouwen. De enkele stelling van de vreemdeling dat in het rapport staat dat onderzoek is gedaan naar "[…] forcible return to Tajikistan of peaceful activists in Belarus, Kyrgystan, Kazakhstan, Moldova, Russia, Turkey, and elsewhere" en dat die opsomming niet limitatief is, is daartoe onvoldoende. Bovendien heeft de vreemdeling, zo stelt de staatssecretaris terecht, niet aannemelijk gemaakt dat de Litouwse autoriteiten niet in staat of niet bereid zijn om de vreemdeling bescherming te bieden indien hij problemen zou krijgen met de Tadzjiekse autoriteiten in Litouwen.
De beroepsgrond faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 3 juni 2016 in zaak nr. 16/9435;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van de Kolk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016
347-759.