ECLI:NL:RBDHA:2019:8880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
09/090899-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging met zware mishandeling en veroordeling voor wederspannigheid met letsel

Op 8 augustus 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling en wederspannigheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging met zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was dat de bedreiging de redelijke vrees voor zwaar lichamelijk letsel kon oproepen. De verdachte had wel de woorden 'als je me aanraakt, geef ik je een kopstoot' geuit, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een bedreiging met zware mishandeling. De rechtbank baseerde zich op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelde dat het geven van een kopstoot niet automatisch leidt tot de conclusie dat er opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

Ten aanzien van de wederspannigheid, die plaatsvond op 14 april 2019, oordeelde de rechtbank dat de verdachte zich met geweld had verzet tegen een ambtenaar in functie, wat resulteerde in een gebroken pink bij de hoofdagent. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan wederspannigheid, waarbij lichamelijk letsel was veroorzaakt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 70 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de verdachte, waaronder een meldplicht en een alcoholverbod. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de hoofdagent, voor immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/090899-19
Datum uitspraak: 8 augustus 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats],
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 25 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Roosma, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.H. Tiemens, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 april 2019 te 's-Gravenhage [slachtoffer 1] (werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar voor vervoersbedrijf HTM) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "als je me aanraakt, geef ik je een kopstoot" en/of "als je niet weggaat, maak ik je dood', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 14 april 2019 te 's-Gravenhage, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, tegen een ambtenaar, [slachtoffer 2], werkzaam in de rechtmatige uitoefening haar bediening, te weten als hoofdagent van politie Eenheid Den Haag en belast met het onder controle brengen van verdachte,
teneinde de orde in het cellencomplex van het politiebureau te bewaren,heeft verzet door zijn arm(en) (meermalen) los te trekken, terwijl die [slachtoffer 2] hem, verdachte vast had, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken pink bij die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, voor zover het de uitlating “als je me aanraakt, geef ik je een kopstoot” betreft. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de verdachte vrij te spreken van de bewoordingen “als je niet weggaat, maak ik je dood”. De officier van justitie heeft daarnaast gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit voor het onder 1 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zich onvoldoende bewijs in het dossier bevindt om tot bewezenverklaring van de woorden “als je niet weggaat, maak ik je dood” te komen. Met betrekking tot de uitlating “als je me aanraakt, geef ik je een kopstoot” heeft de raadsvrouw aangevoerd dat dit niet in redelijkheid de vrees bij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) kon doen ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, omdat het geven van een kopstoot op zichzelf genomen onvoldoende is om het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan te nemen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde en overweegt daartoe als volgt.
Met betrekking tot de uitlating “als je niet weggaat, maak ik je dood” is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat zich onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt om tot bewezenverklaring te komen.
Uit het dossier volgt dat de verdachte wél de woorden “als je me aanraakt, geef ik je een kopstoot” tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit een bedreiging met zware mishandeling oplevert.
Bij de beantwoording van die vraagt neemt de rechtbank als uitgangspunt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank overweegt dat het uitoefenen van geweld op het hoofd ernstige gevolgen kan hebben, maar dat niet van iedere vorm van geweld tegen het hoofd kan worden gezegd dat sprake is van een gedraging die naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat de rechter - bij het ontbreken van contra-indicaties - kan aannemen dat het niet anders kan zijn dan dat de dader de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Zo heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het geven van een kopstoot niet zonder meer voldoende is om een poging tot zware mishandeling aan te nemen (HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2715).
Nu uit het dossier geen omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit blijkt dat het geven van een kopstoot in dit geval zwaar lichamelijk letsel zou opleveren, is de rechtbank van oordeel dat bij [slachtoffer 1] niet in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen door het krijgen van een kopstoot. De uitlating “als je me aanraakt, geef ik je een kopstoot” levert naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden dan ook geen bedreiging met zware mishandeling op.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Op 14 april 2019 was [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]), hoofdagent van de politie eenheid Den Haag, in uniform aanwezig op het politiebureau aan de Jan Hendrikstraat te Den Haag, alwaar zich een verdachte in het ophoudhok bevond. Nadat zij bij de verdachte was gaan kijken of alles goed met hem ging, hoorde zij de verdachte zeggen dat hij hier ging plassen, waarop hij zijn hand in zijn broek deed. Om te voorkomen dat de verdachte in het ophoudhok zou plassen, heeft [slachtoffer 2] met haar collega de verdachte vastgepakt. [slachtoffer 2] pakte de verdachte bij zijn linkerarm beet en zag en voelde dat de verdachte zijn linkerarm los trok. Zij heeft hierop de verdachte weer vastgepakt en hem tegen de muur gedrukt. [slachtoffer 2] voelde dat zij de verdachte niet onder controle had, omdat de verdachte zich continu los probeerde te trekken. Zij voelde dat de verdachte zijn arm uit haar handen trok. [slachtoffer 2] voelde direct een steek en een bonkende pijn in haar linkerhand. Zij wilde de verdachte opnieuw onder controle brengen en pakte zijn linkerarm vast. Weer voelde [slachtoffer 2] een stekende pijn in haar linkerhand. Zij kon geen kracht meer zetten met haar linkerhand en heeft de verdachte los gelaten. [slachtoffer 2] voelde continu een bonkende pijn in haar linkerhand en kon geen vuist met haar linkerhand maken. [2]
Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte bij de fouillering in de ophoudruimte niet stil blijft staan en constant beweegt. De verdachte trekt constant zijn armen weg zodra de verbalisanten hem proberen te fixeren. Te zien is dat een vrouwelijke verbalisant haar linkerhand naar achteren trekt en de arm van de verdachte los laat. Zij kijkt naar haar hand en staakt haar handelingen. [3]
[slachtoffer 2] is naar het ziekenhuis gegaan, waar werd geconstateerd dat zij de pink van haar linkerhand had gebroken. [4]
Op 15 april 2019 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van wederspannigheid met letsel tot gevolg, gepleegd door [verdachte]. [5]
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid, waardoor verbalisant [slachtoffer 2] haar pink heeft gebroken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
2.
hij op 14 april 2019 te 's-Gravenhage zich met geweld tegen een ambtenaar, [slachtoffer 2], werkzaam in de rechtmatige uitoefening
vanhaar bediening, te weten als hoofdagent van politie Eenheid Den Haag en belast met het onder controle brengen van verdachte, teneinde de orde in het cellencomplex van het politiebureau te bewaren, heeft verzet door zijn armen meermalen los te trekken, terwijl die [slachtoffer 2] hem, verdachte, vast had, terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken pink bij die [slachtoffer 2], ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten en omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, een verblijf in een instelling voor begeleid wonen en een alcoholverbod.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. De raadsvrouw heeft verzocht een minder lang voorwaardelijk deel op te leggen dan door de officier van justitie geëist, gelet op de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid door zijn armen weg te trekken terwijl twee verbalisanten hem onder controle probeerde te houden. Door deze gedraging heeft één van die verbalisanten - die nota bene eerst nog kwam kijken of alles wel goed ging met de verdachte omdat hij huilde - haar pink gebroken. Politieagenten moeten in staat worden gesteld hun werk uit te oefenen zonder dat er geweld tegen hen wordt gebruikt, ook als de beslissingen die zij nemen in de ogen van de betrokkenen niet juist zijn. De verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect jegens de betreffende verbalisant en het gezag van de politie ondermijnd.
Het is niet de eerste keer dat de verdachte strafbare feiten pleegt, zo blijkt uit een 45 pagina’s tellend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 juli 2019 betreffende de verdachte. De verdachte is veelvuldig veroordeeld voor, onder meer soortgelijke, strafbare feiten.
De reclassering heeft in haar advies van 11 juni 2019, opgesteld door [naam 1], opgenomen dat alcoholgebruik en een beperkte zelfbeheersing hebben bijgedragen aan het ontstaan van het bewezen verklaarde delict. De verdachte is aangemerkt als stelselmatige dader en de reclassering heeft een ISD-maatregel in overweging genomen. Gebleken is dat de verdachte in 2017 reclasseringstoezicht opgelegd heeft gekregen, maar dat de opdracht tot toezicht retour werd gestuurd omdat de verdachte opnieuw gedetineerd raakte. Inmiddels blijkt er via het Veiligheidshuis een nieuw begeleidingstraject te zijn gestart vanuit de gemeente Haarlem. Aangezien dit goed lijkt te verlopen, vindt de reclassering het te vroeg om de rechtbank te adviseren aan de verdachte een ISD-maatregel op te leggen. De verdachte ontvangt woonbegeleiding, heeft een bewindvoerder en zal, wanneer zijn boetes dit toelaten, in een schuldsaneringstraject komen. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een verblijf in een instelling voor begeleid wonen en een alcoholverbod.
De rechtbank acht het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden passend en geboden. De straf zal lager zijn dan door de officier van justitie gevorderd, nu de rechtbank een feit minder bewezen acht dan de officier van justitie.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 850,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, en dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is door en namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 850,-. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 april 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Omdat de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 850,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 63 en 181 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
70 (zeventig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot
38 (achtendertig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- zich meldt bij Reclassering Nederland Haarlem en zich blijft melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener hem geeft in het kader van de behandeling en waarbij het uitvoeren van diagnostiek onderdeel kan zijn van de behandeling.
- verblijft bij RIBW Kennemerland of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijk opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit alcoholverbod, waarbij de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] een bedrag van € 850,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door deze benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 850,, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 17 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.W.E. de Ruiter, voorzitter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Holsteijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2019.
Mr. Smilde-Schölvinck is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019100512, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 3 t/m 34 en een vervolgproces-verbaal zonder paginanummers).
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 23-24.
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 21.
4.Een geschrift, te weten een medisch dossier, op 14 april 2019 opgemaakt door [naam 2], arts-assistent, blz. 15.
5.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2], blz. 12.