ECLI:NL:RBDHA:2019:8743

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
AWB 19/4209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door staatloze Palestijnen uit Syrië met betrekking tot gezinsleven en belangenafweging

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, staatloze Palestijnen uit Syrië, beroep ingesteld tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. De aanvraag was ingediend met het doel om bij een familie- of gezinslid te verblijven, in dit geval hun referent, die een verblijfsvergunning asiel heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van eisers, die in Libanon verblijft, geen gezinsleven met hen wenst te onderhouden en dat zij akkoord is met hun verblijf bij de referent in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte het belang van de eisers bij hereniging met hun referent niet voldoende heeft meegewogen en dat de motivering van het bestreden besluit gebrekkig is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de eisers opnieuw moeten worden afgewogen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.024,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4209

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres, en
[naam 2], eiser,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de weigering om hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf bij een familie- of gezinslid’ te verlenen, ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2019 te Breda. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens waren aanwezig [naam 3] (referent), [naam 4] (oom van referent) en een vriend van referent. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] en [geboortedatum 2] en stellen staatloze Palestijnen uit Syrië te zijn.
2. Aan referent, geboren op [geboortedatum 3], is hier te lande een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Vervolgens heeft hij ten behoeve van eisers aanvragen ingediend om verlening van een mvv [1] . Daarbij heeft hij verklaard dat eisers respectievelijk zijn zusje en broertje zijn.
3. Bij besluit van 22 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvragen afgewezen vanwege het ontbreken van een toestemmingsverklaring van de vader.
4. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is dit bezwaar ongegrond verklaard. Op wat eisers daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte meer gewicht heeft toegekend aan het belang van de Nederlandse overheid bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid dan aan hun persoonlijke belang bij hereniging met referent.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder het ontbreken van de toestemmingsverklaring van de vader niet langer tegengeworpen, omdat de verklaringen van referent tijdens de hoorzitting in bezwaar over de vermissing van de vader aannemelijk zijn geacht. Ook heeft verweerder overwogen dat de identiteit van eisers en de familierechtelijke relatie met referent niet ter discussie staan. Verder heeft verweerder aangenomen dat tussen eisers en referent sprake is van beschermenswaardig gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM [2] . Verweerder heeft het bezwaar desondanks ongegrond verklaard omdat verweerder het van doorslaggevend belang acht dat eisers gezinsleven kunnen uitoefenen bij hun moeder in Syrië.
7. Al tijdens de hoorzitting in bezwaar is gebleken dat de moeder niet voornemens is om naar Nederland te komen, ondanks dat aan haar op aanvraag van referent een mvv is verleend. Verklaard is dat de moeder is hertrouwd en geen enkele verantwoordelijkheid meer wenst te nemen voor kinderen die niet van haar huidige echtgenoot zijn. Ook is verklaard dat zij akkoord is met verblijf van eisers bij referent in Nederland en heeft zij een toestemmingsverklaring ondertekend. Ter zitting is verklaard dat eisers momenteel met hun moeder en stiefvader in Libanon verblijven en dat er vrijwel dagelijks vanuit daar contact wordt opgenomen met de oom van referent met de vraag of het al mogelijk is om eisers naar Nederland te sturen.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze feiten niet kenbaar in het bestreden besluit heeft meegewogen. Enerzijds betwist verweerder deze feiten niet. Anderzijds stelt verweerder dat het belang van eisers om gezinsleven met hun moeder uit te oefenen prevaleert en doorslaggevend is. Hierbij miskent verweerder echter dat uit de diverse verklaringen naar voren komt dat de moeder geen gezinsleven wil met eisers en zelfs de vraag opkomt of nog wel gesproken kan worden van gezinsleven bij de moeder. Verweerder heeft dan ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom aan eisers geen hereniging met referent zou toekomen. Gelet hierop is het beroep gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 van de Awb [3] en dient te worden vernietigd.
9. Aan bespreking van de overige beroepsgronden wordt niet toegekomen, omdat ter zitting is gebleken dat deze zijn bedoeld om de hiervoor besproken beroepsgrond in te kleuren.
10. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten, gelet op het feit dat verweerder zowel in het verweerschrift als ter zitting heeft vastgehouden aan het bestreden besluit. Het ligt op de weg van verweerder om een nieuwe belangenafweging te maken in het kader van artikel 8 EVRM. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb voorzien in een beslistermijn van zes weken. Er is namelijk geen aanleiding om aan te nemen dat de standaardtermijn van negentien weken [4] nodig is. Ook neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat deze procedure al behoorlijk lang duurt.
11. Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting ter waarde van € 512,- per punt en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1. Verweerder hoeft geen griffierecht terug te betalen omdat eisers door de rechtbank van het betalen van griffierecht zijn vrijgesteld.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
 veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.024,- (duizendenvierentwintig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Afwijzingen van aanvragen voor een mvv ten behoeve van twee gestelde halfbroertjes van referent zijn bij uitspraak van 16 mei 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:5270) van deze rechtbank en zittingsplaats in stand gelaten.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Algemene wet bestuursrecht
4.Artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000