ECLI:NL:RBDHA:2019:5270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
AWB 19 / 1031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van machtiging tot voorlopig verblijf voor minderjarige halfbroers op basis van onvoldoende afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2019, hebben eisers, twee minderjarige halfbroers, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, die staatloze Palestijnen uit Syrië zijn, niet voldoen aan de vereisten voor een mvv op basis van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met hun referent, die in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelt dat de enkele vermissing van hun vader, die vermoedelijk in de oorlog in Syrië is omgekomen, niet voldoende is om een dergelijke afhankelijkheidsrelatie aan te tonen. De rechtbank benadrukt dat de eisers primair afhankelijk zijn van hun biologische moeder in Syrië, wat door de oom van de referent is bevestigd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de feitelijke omstandigheden van belang zijn en dat niet alleen financiële of medische afhankelijkheid relevant zijn. De rechtbank komt tot de conclusie dat de aanvragen van eisers terecht zijn afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1031

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2019 in de zaak tussen

[naam 1] , eiser, v-nummer: [nummer 1] , en
[naam 2] , eiser, v-nummer: [nummer 2]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. E. ter Riet).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de weigering om aan hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verstrekken kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft een verzoek tot vrijstelling van het griffierecht ontvangen. Dit is niet meer voorafgaand aan de zitting beoordeeld. De rechtbank oordeelt daarom in deze uitspraak dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eisers vrijgesteld zijn van de verplichting tot het betalen van het griffierecht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2019 in Breda. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens waren aanwezig [naam 3] (referent), [naam 4] (oom en pleegvader van referent) en [naam 5] (stagiaire van voogd van referent). Als tolk is verschenen M. Kurdi. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] en [geboortedatum 2] en stellen staatloze Palestijnen uit Syrië te zijn.
2. Aan referent, geboren op [geboortedatum 3] , is hier te lande een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verstrekt. Hij heeft daarop ten behoeve van eisers aanvragen ingediend om verlening van een mvv. Daarbij heeft hij verklaard dat eisers zijn halfbroertjes zijn en dat zij dezelfde vader hebben maar een andere moeder, omdat hun vader met twee vrouwen getrouwd was.
3. Bij besluit van 30 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen afgewezen omdat niet is gebleken dat tussen eisers en referent sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
4. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is dit bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Op wat eisers daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
5. Referent vraagt om overkomst van zijn halfbroertjes. Zij vallen niet onder het bereik van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Wel is sprake van overige naaste bloedverwanten zoals bedoeld in B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Dit betekent dat verweerder familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aanneemt als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 4 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1003) uiteengezet, mede aan de hand van jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), dat dit criterium een kwestie is van feitelijke aard en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Daarbij kunnen elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst van belang zijn. Verweerder mag zwaarwegende, maar geen doorslaggevende betekenis toekennen aan de vraag of ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg kunnen geven.
Afhankelijkheidsrelatie
7. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat tussen hen en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Daarbij wijzen zij erop dat zij gezamenlijk hebben moeten meemaken dat hun vader vermist is geraakt en vermoedelijk in de oorlog in Syrië is omgekomen en dat zij alleen bij elkaar troost kunnen zoeken. Ook wijzen zij erop dat referent als alleenstaande minderjarige in Nederland verblijft, zonder zijn ouders of (half)broertjes en -zusjes. Volgens eisers is het voor hen onmogelijk om te voldoen aan het criterium van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, omdat zij nooit financieel of voor medische zorg afhankelijk kunnen zijn van referent als minderjarige.
8. De rechtbank volgt eisers niet in deze stellingen. Zoals hiervoor onder 6. al is beschreven, zijn alle feitelijke omstandigheden van het geval van belang bij de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Daarbij gaat het dus niet uitsluitend over medische of financiële afhankelijkheid. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat de vader van eisers en referent vermist is en mogelijk is overleden, hoe triest en moeilijk dit ook is, nog niet maakt dat tussen eisers en referent een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat eisers primair afhankelijk zijn van hun biologische moeder, die bij hen in Syrië verblijft. Dit laatste is ter zitting door de oom van referent bevestigd. Verder is voor het aannemen van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie onvoldoende dat eisers en referent tot aan het vertrek van referent naar Nederland steeds bij elkaar in dezelfde flatwoning hebben gewoond. Bovendien waren eisers toen 2 en 4 jaar oud.
9. Verder voeren eisers aan dat zij door het bestreden besluit in feite worden gedwongen om Syrië op illegale wijze te verlaten nu overkomst naar Nederland via de reguliere weg niet mogelijk wordt gemaakt. Ook desgevraagd ter zitting hebben eisers deze beroepsgrond niet juridisch kunnen duiden. Eisers wijzen erop dat referent hen nog niet financieel kan onderhouden, maar zoals hiervoor al is gebleken kunnen ook andere dan financiële aspecten bijdragen aan het bestaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Bij gebrek aan verdere onderbouwing kan deze beroepsgrond niet slagen.
Conclusie
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde mvv’s. De aanvragen zijn terecht afgewezen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.