ECLI:NL:RBDHA:2019:8731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.15136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser op grond van niet-ontvankelijkheid en gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Iraakse nationaliteit, een opvolgende asielaanvraag had ingediend. De aanvraag werd niet-ontvankelijk verklaard door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de eiser niet kon aantonen dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die zijn aanvraag rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de zus van de eiser, die als nieuwe elementen werden gepresenteerd, niet als zodanig konden worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de verklaringen van de zus niet afkomstig waren van een objectieve en verifieerbare bron en dat het asielrelaas van de eiser voortborduurde op een eerder ongeloofwaardig geacht relaas. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de zaak naar de verlengde asielprocedure te verwijzen, omdat de eiser niet had aangetoond dat er een contra-expertise was opgestart. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.15136

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

ProcesverloopBij besluit van 1 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de asielaanvraag) niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.15137, plaatsgevonden op 25 juli 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Al Sudani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Eiser heeft op 3 september 2007 een eerste asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 7 december 2007 is aan eiser vervolgens een asielvergunning verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d van de Vw [1] . Bij besluit van 8 juli 2010 is deze vergunning ingetrokken. Bij uitspraak van 25 mei 2011 heeft deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Gravenhage [2] het beroep tegen voornoemd besluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 oktober 2011 [3] heeft de Afdeling [4] deze uitspraak bevestigd. Het besluit is daarmee onherroepelijk geworden.
Eiser heeft op 16 augustus 2014 een tweede asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 31 januari 2017 is de aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 24 november 2017 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem [5] het beroep tegen voornoemd besluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 januari 2018 [6] heeft de Afdeling het hoger beroep tegen deze uitspraak niet-ontvankelijk verklaard. Het besluit is daarmee onherroepelijk geworden.
Vervolgens heeft eiser op 16 oktober 2018 een derde asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 11 maart 2019 is deze asielaanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Dit besluit is in rechte komen vast te staan.
2. Op 29 maart 2019 heeft eiser de onderhavige opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Eiser heeft bij de opvolgende asielaanvraag een Iraaks klachtenformulier van 1 juni 2018 overgelegd, waaruit de aangifte van zijn zus bij de politie zou moeten blijken. Deze aangifte ziet op de inval in het ouderlijk huis van eiser op 29 mei 2018. Eiser heeft daarover verklaard dat zijn zus toen thuis was en is bedreigd door de militie [naam 2] [7] . Zijn zus heeft hiervan aangifte gedaan. Daartoe moest zij eerst een klacht indienen bij de politie, en vervolgens met het ingevulde klachtformulier naar de rechtbank, om daarna bij de politie de daadwerkelijke aangifte te kunnen doen. Toen zijn zus de rechtbank verliet, werd zij wederom met de dood bedreigd door de [naam 2]. Zijn zus heeft toen gevraagd wat er aan de hand was. De [naam 2] heeft toen uitgelegd dat ze haar broer (eiser) verantwoordelijk houden voor de dood van hun leider [naam 3]. Deze dood moet gewraakt worden. Eiser heeft dit allemaal telefonisch van zijn zus gehoord.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het klachtenformulier en de verklaringen van eiser niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen. Het overgelegde document is blijkens het rapport van onderzoek van 10 april 2019 van Bureau Documenten niet echt bevonden, waardoor dit document niet kan worden beschouwd als nieuw feit en/of nieuwe omstandigheid. Het is aan eiser om aan te tonen dat het overgelegde document authentiek is. Het asielrelaas is in een eerdere asielprocedure niet geloofwaardig geacht, wat in rechte vaststaat. Het onderhavige asielrelaas van eiser borduurt hier op voort. De verklaringen over de inval in mei 2018 zijn van een derde verkregen en bovendien niet afkomstig van een objectieve dan wel verifieerbare bron. Gelet op het tijdsverloop is het niet aannemelijk dat eiser nog altijd wordt gezocht door de [naam 3]. Ten aanzien van het verzoek om de zaak af te doen in de verlengde asielprocedure heeft eiser niet geconcretiseerd dat er daadwerkelijk een contra-expertise is opgestart, dan wel wanneer het onderzoek opgestart gaat worden.
Gronden eiser
4. Eiser voert in beroep aan dat ten onrechte de asielaanvraag niet is verwezen naar de verlengde asielprocedure, waardoor hem de gelegenheid wordt ontnomen om een contra-expertise te laten verrichten. Reeds op 26 juni 2019 heeft eiser verweerder geïnformeerd een contra-expertise te willen opstarten. Voorts voert eiser aan dat de verklaringen van de zus ten onrechte niet zijn aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen. Het kan niet anders dan dat de verklaringen van de zus, zijnde een derde, van haar afkomstig zijn, omdat het haar is overkomen. De zus is wel degelijk een objectief verifieerbare bron. Toen de zus voor de tweede keer werd bedreigd, werd duidelijk waar het over ging, namelijk dat er sprake is van bloedwraak. Nu er sprake is van bloedwraak, is tijdsverloop niet meer relevant. Tot slot verwijst eiser naar de landeninformatie en een drietal rapporten [8] waaruit blijkt dat de [naam 3] wel degelijk nog actief is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verlengde asielprocedure
5. Ter zitting is gebleken dat eiser in ieder geval sinds 13 mei 2019 op de hoogte is van de uitslag van het onderzoek van het Bureau Documenten. Tevens is ter zitting vastgesteld dat de gestelde contra-expertise nog niet is opgestart en dat er dus ook geen zicht is wanneer de uitslag daarvan bekend zal zijn. Eerst ter zitting heeft eiser een bericht van 11 juli 2019 overgelegd van een door hem benaderde deskundige. In dit bericht laat de deskundige weten dat hij in de gelegenheid is om een contra-expertise uit te voeren. Het is niet duidelijk geworden waarom eiser dit bericht niet eerder aan de rechtbank heeft toegestuurd.
6. Gelet op het voorstaande is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van omstandigheden – zoals bedoeld in paragraaf C1 / 2.3 van de Vc [9] - op grond waarvan verweerder de zaak naar de verlengde asielprocedure had moeten verwijzen. Daarom ziet de rechtbank evenmin aanleiding om de zaak aan te houden voor het uitvoeren van de contra-expertise.
Nieuw element of bevinding
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het overgelegde klachtenformulier geen nieuw element of nieuwe bevinding is zoals bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8. Conform vaste jurisprudentie van de Afdeling [10] geldt dat de authenticiteit van een document in beginsel moet vaststaan om als nieuw element of nieuwe bevinding te kunnen worden aangemerkt, en dat het aan de vreemdeling is om die authenticiteit te staven [11] . Bureau Documenten heeft onderzoek gedaan naar het klachtenformulier en is tot de conclusie gekomen dat
het document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet is opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie.Daarmee staat de authenticiteit van het klachtenformulier niet vast. Eiser heeft niet aangetoond dat het klachtenformulier wel authentiek is.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook terecht op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser geen nieuwe elementen of nieuwe bevindingen zijn zoals bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
10. Ten aanzien van de verklaringen van de zus van eiser heeft verweerder terecht meegewogen dat deze verklaringen van een derde zijn en niet afkomstig van een objectief verifieerbare bron, gelet op de familierelatie. Ook heeft verweerder terecht meegewogen dat dit verhaal voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig geacht asielrelaas en dat gelet op het tijdsverloop niet aannemelijk is dat de [naam 3] nog steeds naar eiser op zoek is. Dat het zou gaan om bloedwraak, is niet onderbouwd. De ter zitting overgelegde brief van eiser kan dit ook niet onderbouwen, omdat de brief een kopie betreft en niet is vertaald.
11. Verweerder heeft tevens terecht overwogen dat de verwijzing van eiser naar de landeninformatie en de genoemde rapporten het individueel asielrelaas van eiser niet onderbouwt. De landeninformatie en de genoemde rapporten geven slechts in zijn algemeenheid informatie over de activiteiten van [naam 3].
Conclusie
12. Nu niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, niet is gebleken van een relevante wijziging van het recht en voorts gesteld noch gebleken is van bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw, is voor rechterlijke toetsing van het bestreden besluit als ware het een eerste afwijzing geen plaats.
13. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Voorn, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.AWB 10/27492
3.201106778/1/V2; ECLI:NL:RVS:2011:1734
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
5.NL17.916
6.201710270/1/V2
7.Asaib Ahl Al-Haq (AAH)
8.Algemeen Ambtsbericht Irak van april 2018; Counter Extremism Project van 25 april 2019; rapport van de UK Home Office
9.Vreemdelingencirculaire 2000
10.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2018; ECLI:NL:RVS:2018:2473