ECLI:NL:RBDHA:2019:8652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
C/09/561496 / HA ZA 18-1046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan hoogspanningskabel door graafwerkzaamheden

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Liander N.V. en Aannemingsbedrijf [gedaagde] B.V. over schade aan een hoogspanningskabel. De schade ontstond tijdens graafwerkzaamheden die door [gedaagde] werden uitgevoerd in opdracht van het Hoogheemraadschap Rijnland. Liander, als netbeheerder, stelde dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door schade toe te brengen aan de kabel, die economisch eigendom was van Liander. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] aansprakelijk was voor de schade, maar dat Liander ook een deel van de verantwoordelijkheid droeg omdat zij gemaakte afspraken niet was nagekomen om de kabel aan te wijzen. De rechtbank heeft de schade vastgesteld op € 202.500,00, waarbij de aansprakelijkheid van [gedaagde] met 10% werd verminderd vanwege eigen schuld van Liander. De wettelijke rente over het toegewezen bedrag werd toegewezen vanaf 14 mei 2013, de datum waarop de schade werd ontdekt. De proceskosten werden geacht voor rekening van Liander te komen, omdat zij niet tijdig de benodigde informatie had verstrekt aan [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/561496 / HA ZA 18-1046
Vonnis van 21 augustus 2019
in de zaak van
LIANDER N.V.te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. F.J. van Velsen te Haarlem,
tegen
AANNEMINGSBEDRIJF [gedaagde] B.V.te Bruchem,
gedaagde,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Liander en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 augustus 2018;
  • de akte overlegging producties, tevens aanvulling gronden van de zijde van Liander met producties 1 tot en met 21;
  • de conclusie van antwoord en voorwaardelijke incidentele vordering tot het verschaffen van afschriften van bescheiden ex art. 843aRv met producties 1 tot en met 6;
  • het tussenvonnis van 16 januari 2019, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
  • de akte overlegging producties ten behoeve van de comparitie van partijen met producties 22 tot en met 27 van de zijde van Liander;
- de akte houdende beantwoording van vragen van de rechtbank van de zijde van Liander;
- het proces-verbaal van de op 1 juli 2019 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het proces-verbaal, dat buiten hun aanwezigheid is opgemaakt. [gedaagde] heeft bij brief van 11 juli 2019 van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en Liander bij brief van 15 juli 2019. Liander heeft in haar brief ook gereageerd op het commentaar van [gedaagde] . [gedaagde] heeft op haar beurt bij brief van 17 juli 2019 vervolgens gereageerd op de brief van Liander. Deze brieven zijn toegevoegd aan het dossier. De rechtbank leest het proces-verbaal met inachtneming van de opmerkingen van partijen, voor zover het feitelijke correcties op de verslaglegging betreft.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Liander is een regionaal netbeheerder in de zin van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998. [gedaagde] is een aannemingsbedrijf dat in het kader van haar werkzaamheden ook graafwerkzaamheden verricht. In zoverre is [gedaagde] een grondroerder in de zin van artikel 1g van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
2.2.
[gedaagde] heeft, in opdracht van het Hoogheemraadschap Rijnland, een beschoeiing geplaatst langs een sloot die parallel loopt aan de Vriezenweg in Leimuiden. Omdat [gedaagde] bij de uitvoering van die opdracht graafwerkzaamheden moest verrichten, heeft zij voorafgaand aan haar werkzaamheden een zogenoemde KLIC-melding gedaan om informatie te krijgen over de mogelijke aanwezigheid van kabels en leidingen in de grond.
2.3.
Naar aanleiding van deze melding heeft [gedaagde] op 21 maart 2013 een brief van Liander ontvangen, waarin onder meer het volgende is opgenomen (taalfouten in citaten conform origineel, rb):
“Let op: Er bevindt zich een onder- of bovengrondse hoogspanningsverbindingen (50kV) in het gebied dat u hebt aangegeven als graaflocatie. Bij werkzaamheden in de onmiddellijke omgeving van onder- of bovengrondse hoogspanningsverbindingen (50kV) dient u altijd binnen 3 tot 5 werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden contact met ons op te nemen.
Informatie over kabels en/of leidingen, voorwaarden en folder in de bijlagen bij deze brief
Bij deze brief ontvangt u informatie over kabels en/of leidingen op uw graaflocatie.
{…}
Heeft u nog vragen over deze brief?
Belt u dan met onze binnendienst: 088 5426300.
(…)
Voorwaarden graafwerkzaamheden
1. Vergelijkt u de KLIC-informatie bij deze brief nauwkeurig met uw KLIC-aanvraag. Is de informatie die u van ons ontvangt niet volledig? Twijfelt u aan de juistheid of volledigheid van de tekeningen? Of is de situatie op uw graaflocatie niet duidelijk is? Heeft u nog vragen over deze brief?
Belt u dan met onzebinnendienst: 088 5426300(…)”
2.4.
De werkzaamheden van [gedaagde] vonden plaats in maart en april 2013. Tussen 9 en 12 april 2013 heeft [gedaagde] een beschoeiing geplaatst ter hoogte van het adres [adres 1] .
2.5.
Omdat [gedaagde] de hoogspanningskabel(s), die volgens de informatie van Liander (zie 2.3) ter plaatse aanwezig moest(en) zijn, niet kon lokaliseren, heeft zij meermaals telefonisch contact opgenomen met Liander. Liander heeft daarbij twee maal toegezegd een medewerker naar de graaflocatie te sturen, maar op het afgesproken moment is niemand gekomen.
2.6.
Op 14 mei 2013 heeft Liander vastgesteld dat er schade is ontstaan aan een hoogspanningskabel van het 50 kV-type ter hoogte van de [adres 1] (hierna: de kabel). Het betreft een oliedrukkabel, voorzien van een loden mantel en papierisolatie, die is gevuld met een dunne, vloeibare olie met een hoge isolatiewaarde. Nader onderzoek door en namens Liander heeft uitgewezen dat schade is ontstaan doordat één van de door [gedaagde] geslagen palen de mantel van de kabel heeft beschadigd. Door deze beschadiging stroomde er olie uit de kabel en zijn de bodem en het slootwater met olie vervuild geraakt. Liander heeft [gedaagde] op de hoogte gesteld van de schade.
2.7.
Reddyn B.V. (een werkmaatschappij van Liander, belast met het uitvoeren van reparatiewerkzaamheden, hierna: Reddyn) heeft de heer [expert 1] van Liberty Expertisebureau B.V. ingeschakeld als expert. Ook heeft Reddyn derden opdracht gegeven om de kabel te laten herstellen en de bodem te laten saneren. De facturen voor de verrichte werkzaamheden zijn gericht aan Reddyn.
2.8.
[gedaagde] heeft de schade op 29 mei 2013 gemeld bij de WA-verzekeraar van haar werkmaterieel, Delta Lloyd. In de e-mail van de tussenpersoon van [gedaagde] aan Delta Lloyd staat het volgende geschreven:
“Dhr. [expert 1] van Liberty Expertise is ingeschakeld door Liander. (…) Zijn verzoek is om zo snel mogelijk contact met hem op te nemen omdat het om een erg grote schade gaat. Hij schat het op zo’n € 150.000,- en wil dit uiteraard z.s.m. bespreken met een expert van ons (…)”
Delta Lloyd heeft de heer [expert 2] van Cunningham Lindsey als expert ingeschakeld.
2.9.
Liandon B.V. (hierna: Liandon) heeft [gedaagde] namens Liander bij brief van 5 juli 2013 aansprakelijk gesteld voor de kosten die verband houden met de beschadiging van de kabel.
2.10.
Bij brief van 11 oktober 2013 heeft Liandon aan [gedaagde] een door haar zelf opgesteld overzicht van de verschillende schadeposten gestuurd. De totale schade bedroeg volgens dit overzicht € 245.943,40. Het overzicht bevat een optelsom van de aan Reddyn gezonden facturen van derden en een overzicht van de uren die verschillende personeelsleden van Alliander N.V. hebben besteed aan het herstel van de schade.
2.11.
Delta Lloyd heeft namens [gedaagde] op 14 november 2013 aansprakelijkheid erkend. Naar aanleiding daarvan heeft Liandon aan [expert 2] op 15 november 2013 de facturen, behorend bij het schade-overzicht, toegezonden.
2.12.
Na ontvangst van de facturen heeft [expert 2] op 21 november 2013 het volgende verzoek aan Liandon gedaan:
“(…) Ten einde een voorlopig oordeel te kunnen geven over de hoogte van de herstelkosten komen wij graag ook nog in het bezit van de navolgende informatie:
- Het saneringsrapport van Almad Eco.
- De rapportage van Liberty Expertisebureau B.V.
- De declaratiestaten van Visser & Smit Hanab Distributie B.V.
- Eventuele foto-opnamen waaruit de omvang van de beschadiging aan de kabel naar voren komt.
- De gedetailleerde kabeltekening waaruit de positie van de bekabeling en overgangsmof naar voren komt alsmede de locatie van de schade.
- Een verklaring waaruit blijkt dat er slechts één herstelmethode was voor de ontstane schade. Mogelijk is dit reeds beschreven in de rapportage van Liberty. Indien men beschikt over een interne rapportage waaruit de overwegingen en de reparatiemethode naar voren komen, dan komen wij graag in het bezit daarvan.
- Indien u beschikt over een nadere omschrijving van de verrichtte werkzaamheden door de medewerkers van Liandon, dan ontvangen wij deze eveneens graag.”
2.13.
Liandon heeft op 19 december 2013 als volgt gereageerd:
“In reactie op uw brief van 21 november 2013 zenden wij u bijgaand de volgende stukken:
- kopie saneringsrapport Almad Eco
- declaratiestaten / facturen Visser & Smit Hanab Distributie B.V.
- foto’s (4 bladen)
- tekening schadeplaats
Met betrekking tot de rapportage van LiBerty Expertisebureau B.V. delen wij u mee, dat dit rapport uitsluitend voor intern gebruik is.
De schade aan de 50kV oliedrukkabel Leiden-Leimuiden is ontstaan op de plek waar door Aannemingsbedrijf [gedaagde] nieuwe beschoeiing is aangebracht. Uit onderzoek door LiBerty is gebleken, dat één beschoeiingspaal rakelings langs kabel A is gegaan en dat een andere paal kabel B had beschadigd. Hierbij is een breuk in de loden mantel gekomen, waardoor olie uitstroomde.
De kabel zal intern beschadigen wanneer er water in loopt. Omdat de beschadigde kabel in de watergang lag, is besloten een deel van de kabel te verwijderen (knippen), zodat op een onbeschadigd deel een nieuwe verbinding kon worden gemaakt.
In dit specifieke geval was er een extra probleem: op korte afstand van de schadeplek ligt een stop/overgangsmof. Gezien de beperkte ruimte in de zijkant van de weg was er geen mogelijkheid om een overgangsmof te plaatsen. Twee moffen op zeer korte afstand van elkaar is geen gewenste situatie.
Gebleken is dat zich nabij de mof vuil bevond, dat door de kabelolie was meegevoerd.
Omdat dit de integriteit van de mof kan aantasten is besloten om deze mof te vervangen door een nieuwe mof en het te vervangen stuk oliedrukkabel tot daar aan te vervangen.
De leveringstijd van een stop/overgangsmof is ca. 15 weken. Ten behoeve van een ander project hadden wij een dergelijke mof op voorraad. Door deze mof te gebruiken voor het herstel kon de reparatietijd fors beperkt worden.
Omdat op de 50kV verbinding Leiden-Leimuiden ca. 80.000 klanten zijn aangesloten werd door het bedrijfsvoeringscentrum geëist dat de schade zo snel mogelijk zou worden hersteld.
Immers, als ook kabel A ook beschadigd zou raken, zou het hele gebied in het donker komen te zitten.
Gezien de urgentie van het herstel waren alternatieve herstelmethoden niet aan de orde. (…)
Overigens is gebleken dat het eerdere kostenoverzicht niet compleet was: het project was nog niet afgesloten en niet alle kosten waren al bekend. (…) Aangepast zenden wij u het aangepaste schadeoverzicht.
Toelichting uren Liandon: (…)
Wij gaan ervan uit, u hiermee voldoende informatie te hebben gegeven om de schade te kunnen beoordelen.”
2.14.
Bij brief van 27 december 2013 heeft [expert 2] de volgende reactie gestuurd:
“Wij bevestigen de ontvangst van uw brief van 19 december 2013. Om de door Liandon gemaakte keuze voor het herstel te kunnen begrijpen, dienen wij over meer informatie te beschikken.
In uw brief op blad 1 in de laatste twee alinea’s geeft u twee overwegingen aan waarom gekozen is voor deze wijze van herstel. Ook ontvingen wij de tekening waarop de positie van de bekabeling is weergegeven. Echter uit de weergave van de tekening en afdrukdatum, maken wij op dat dit gaat om een revisietekening na schadedatum. Graag komen wij in het bezit van de tekening van vóór schadedatum. Immers wij kunnen nu niet bepalen op welke afstand van de overgangsmof de kabel nu beschadigd is geraakt. Wat is de vereiste kabellengte voor het aanbrengen van een verbindingsmof naast de overgangsmof?
Voorts bleek dat er kennelijk een vervuiling nabij de mof was ontstaan. Wij nemen aan dat het gaat om een vervuiling in de oliekanalen van de OD-kabel nabij de mof. Blijkt deze stelling ergens uit? (interne rapportage van Prysmian of iets dergelijks). Waaruit blijkt dat de integriteit van de moffen kan worden aangetast door een vervuiling? (…)
Zodra wij beschikken over deze informatie dan kunnen wij ons buigen over de herstelmethode en de hieruit voortvloeiende kosten. Voorts zullen wij de verzekeraars van [gedaagde] dan zo spoedig als mogelijk adviseren over een te betalen voorschot teneinde de wettelijke rente niet onnodig op te laten lopen.”
2.15.
In aanvulling daarop heeft [expert 2] op 20 januari 2014 per brief nog de volgende vragen gesteld:
“Met referte aan ons schrijven van 27 december 2013 delen wij mee dat wij de rapportage van Almad Eco nader hebben bestudeerd. Onduidelijk is gebleven hoeveel olie uit de beschadigde kabel is gestroomd. Is dat bij u bekend?
Voorts blijkt uit de analyses die in de rapportage van Almad Eco zijn opgenomen dat ook nog een andere oliesoort is aangetroffen. Niet duidelijk is wat de herkomst is van deze oliesoort, maar deze wijkt wel af van de olie afkomstig uit de kabel. Wat is de oorzaak van deze vervuiling geweest? Beschikt u over de facturen van de verwerkingskosten van de grond en het oliewater sediment? Kunnen wij een afschrift hiervan ontvangen? Kunnen wij ook een afschrift ontvangen van de factuur van de ingezette vacuüm auto?
Verder vallen op dat relatief veel uren zijn genoteerd voor de inzet van vrachtwagens. Kan toegelicht worden waarom deze uren zijn gemaakt? Immers het laden en afvoeren van de grond van in totaal 5 vrachten zal minder tijd met zich meebrengen dan de nu opgevoerde tijd.”
2.16.
Liandon heeft per brief van 2 mei 2014 gereageerd op de verzoeken van [expert 2] in zijn brieven van 27 december 2013 en 20 januari 2014:
“Van een schade-expert mag worden verwacht, dat hij op basis van de gespecificeerde schadeopstelling met onderbouwing door middel van facturen e.d., zijn rapportage richting opdrachtgever kan maken.
Wij hebben over uw brieven overleg gevoerd met de afdeling Juridische Zaken van netbeheerder Liander. Het standpunt in geval van erkenning van aansprakelijkheid is dat wij de volgende informatie verstrekken:
- opgave van de uren van het eigen personeel
- opgave van de bij het herstel gebruikte materialen
- facturen met specificaties van de aannemers die bij het herstel zijn ingeschakeld
- foto’s van de schadelocatie
Op 14 november 2013 heeft uw opdrachtgever Delta Lloyd aansprakelijkheid erkend. Op basis daarvan hebben wij de hierboven genoemde informatie in november 2013 verstrekt.
Van een expert mag worden verwacht dat hij daarmee voldoende informatie heeft om aan zijn opdrachtgever te rapporteren.
Wellicht ten overvloede melden wij nog, dat het herstel geschiedt op de meest doelmatige wijze. Indien u van mening bent, dat dit niet is gebeurd, dient u onderbouwd aan te geven waarom dat niet zou zijn gebeurd.
Gezien het voorgaande zullen wij niet ingaan op de door u gestelde detailvragen: wij zijn er niet voor om experts (gratis) op te leiden. (…)
Wij zullen Delta Lloyd een redelijke termijn gunnen om over te gaan tot betaling van onze hoofdsom.
In het geval wij betaling(en) ontvangen van bedragen lager dan de hoofdsom, zullen wij deze terugstorten onder vermelding van: “geweigerde onvolledige betaling”. (…)
2.17.
Na de ontvangst van deze brief heeft Delta Lloyd aan Liander voorgesteld dat [expert 2] de gekozen herstelmethode zou bespreken met [expert 1] of de ingeschakelde reparateurs, om zo te kunnen beoordelen of alle door Liander in rekening gebrachte kosten door Delta Lloyd vergoed moesten worden. Op dit voorstel is Liander niet ingegaan.
2.18.
Tussen 16 mei 2014 en 7 mei 2018 heeft er geen contact plaatsgevonden tussen partijen. Op die laatste datum heeft Liandon aan [gedaagde] geschreven dat de schade als gevolg van nader bekend geworden kosten is opgelopen tot € 248.038,43. Liandon heeft [gedaagde] gesommeerd om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, te betalen.
2.19.
Mr. Ten Bruggencate, de advocaat van [gedaagde] , heeft vervolgens Liandon op 3 augustus 2018 het volgende geschreven:
“Cliënten betreuren het zeer dat de afwikkeling van schadedossiers met Liander buitengewoon moeizaam verloopt. (…) Met Liander verloopt de afwikkeling steevast traag en tegen zinloze kosten, onder meer omdat Liander weigert om voor de hand liggende vragen te beantwoorden.
Uit de jurisprudentie (…) en de praktijk is mij bekend dat Liander meent dat zij haar vordering voldoende onderbouwt als zij die voorziet van een minimum aan informatie (…). Na opgave van schadecijfers meent Liander dat deze slechts kunnen worden beantwoord door een gemotiveerd verweer, waarbij een gedaagde partij “moet uitleggen dat en waarom een post niet klopt.” Vragen stellen aan de hand waarvan kan worden nagegaan òf een post klopt, mag kennelijk niet. (…)
Het is onbegrijpelijk dat Liander, zelfs na herhaalde uitleg van aangesproken partijen, niet inziet dat de vragen die worden gesteld, dienen om te kunnen beoordelen of een post moet worden betwist of betaald. Als een aangesproken partij niet weet waarom bijvoorbeeld voor een niet voor de hand liggende en duurdere herstelmethode is gekozen dan gebruikelijk, terwijl het inzicht in dit soort bedrijfskeuzes en de technische achtergrond ervan zich exclusief binnen het domein van Liander bevinden, kan zij die bezwaarlijk gemotiveerd betwisten. Zonder toelichting kan een post waarover vraagtekens bestaan niet worden betaald. Omgekeerd geldt dat elke post waarvan helder wordt dat Liander die heeft gemaakt en dat dat met recht is gebeurd, onmiddellijk voor vergoeding in aanmerking komt. Het (bij gebrek aan wetenschap en inzicht) betwisten van posten in plaats van daarover opheldering vragen, leidt slechts tot een verharding van standpunten in plaats van een efficiënte afwikkeling.
Als dat de enige manier is waarop er met Liander te communiceren valt, dan moet dat maar zo., Hieronder gaat een rij betwistingen van de vordering, waarop ik graag inhoudelijk verneem. Ik zal dit maar toelichten: als uw reactie het gevraagde inzicht geeft in de onderbouwing van de vordering, dan is mijn achterban bereid die post te voldoen. Kiest Liander er opnieuw voor om zonder nadere toelichting over te gaan tot dagvaarden, dan (…) maakt Liander in mijn ogen misbruik van het procesrecht. (…)
[gedaagde] heeft de werkzaamheden waarbij de kabel moet zijn geraakt, uitgevoerd in de tweede week van april 2013. Pas vijf weken later, medio mei 2013, is de beschadiging aangetroffen. Uit de facturen voor olie blijkt dat er olie is weggestroomd, zodat het oliedrukalarm zal zijn afgegaan. Gebruikelijk is dat bij een oliedruk alarm op een hoogspanningsverbinding meteen wordt nagegaan of sprake is van een lek. (...) [gedaagde] meent dat sprake is van eigen schuld, omdat Liander kennelijk heeft nagelaten de vereiste remedies te treffen na het afgaan van het oliedrukalarm en zij de schade daarmee heeft verergerd. Zou de foutplaats meteen althans sneller zijn ontdekt, dan zou de milieuschade kleiner zijn geweest en de kosten gemoeid met het opruimen ervan (…) achterwege zijn gebleven. Het is aan Liandon om inzicht te geven wanneer welk alarm is afgegaan, welke maatregelen zij heeft genomen en welke schade ook bij snellere actie zou zijn ontstaan. Totdat die onderbouwing wordt geleverd betwist [gedaagde] de genoemde twee facturen en de kosten van olie integraal. (…)
In de facturen van Prysmian zijn – als wij het goed zien – kosten begrepen voor het vervangen van een bijzondere verbindingsmof tussen een OD en een kunststof kabel die in de buurt van de beschadiging zou hebben gelegen. Gesteld wordt dat die mof moet worden vervangen vanwege een risico van vuil of water daarin, maar vragen om een onderbouwing van dat risico, van een monster waaruit blijkt van vuil of water en de afstand van eventueel vuil of water tot de mof zijn onbeantwoord gelaten. Bovendien ligt voor de hand dat het risico op intredend vuil of water veel kleiner was geweest als onmiddellijk na de beschadiging actie zou zijn ondernomen. Bij deze stand van zaken kan [gedaagde] niet anders dan de kosten die zijn gemoeid met vervanging van die mof, betwisten.”
Verder heeft mr. Ten Bruggencate een aantal kritische kanttekeningen geplaatst bij het aantal in rekening gebrachte uren van eigen personeel van Alliander.
2.20.
Mr. Van Velsen heeft mr. Ten Bruggencate bij e-mail van 16 augustus 2018 geschreven dat hij namens Liander een dagvaarding zal laten uitbrengen om de schade te verhalen. Daarnaast heeft hij bericht dat Liander de schadeopstelling nog heeft aangepast naar aanleiding van de opmerkingen van mr. Ten Bruggencate over de uren van eigen personeel. De definitieve schadestaat, die aan de e-mail is aangehecht, sluit op € 247.558,96. De eveneens bij de e-mail gevoegde dagvaarding is uitgebracht op 20 augustus 2018.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
Liander vordert dat [gedaagde] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan Liander van een bedrag van € 282.731,25 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente over de hoofdsom van € 247.558,96 vanaf de dag der dagvaarding tot aan die van de algehele betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan de vordering heeft Liander - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat [gedaagde] bij de graafwerkzaamheden onrechtmatig heeft gehandeld door schade toe te brengen aan de kabel, die economisch eigendom is van Liander. Liander heeft daarom recht op vergoeding door [gedaagde] van de hierdoor veroorzaakte schade van in totaal € 247.558,96. De wettelijke rente over dit bedrag, waarop Liander ook recht heeft, bedraagt tot en met de dag van dagvaarding € 31.672,29. Ook heeft Liander gesteld dat zij recht heeft op vergoeding door [gedaagde] van de door haar gemaakte kosten voor vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal. Liander begroot die kosten op € 3.500.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in het voorwaardelijke incident ex artikel 843a Rv

4.1.
[gedaagde] heeft, voor het geval Liander ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering en de rechtbank tot een inhoudelijke beoordeling van die vordering komt, verzocht Liander te veroordelen aan [gedaagde] een aantal met name genoemde stukken ter beschikking te stellen, die [gedaagde] nodig heeft voor de onderbouwing van haar verweren.
4.2.
Liander heeft verweer gevoerd tegen de incidentele vordering.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

De aansprakelijkheid van [gedaagde]

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door schade toe te brengen aan de kabel en dat zij aansprakelijk is voor de hierdoor ontstane schade. Ook de rechtbank gaat hiervan uit.
De ontvankelijkheid van Liander
5.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] houdt in dat Liander niet-ontvankelijk is in haar vordering, dan wel dat deze vordering moet worden afgewezen, omdat
Liander niet heeft voldaan aan concrete en gerechtvaardigde verzoeken van [gedaagde] om haar vordering nader te onderbouwen met feitelijke informatie over de schade en de gekozen wijze van herstel. Daardoor heeft zij verhinderd dat [gedaagde] zich gedegen tegen de vordering kan verweren en is Liander in schuldeisersverzuim geraakt. Zij kan daarom nu geen betaling van [gedaagde] vorderen.
De schade aan de kabel en de vervuiling zijn verholpen op kosten van Reddyn en Alliander. Reddyn heeft immers de facturen voor het herstel voldaan en het personeel dat betrokken was bij het herstel van de schade is in dienst van Alliander. Dit betekent dat Liander zelf geen daadwerkelijke schade heeft geleden door de beschadiging van de kabel en dat zij geen betaling van [gedaagde] kan vorderen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het gestelde schuldeisersverzuim
5.3.
Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat Liander niet erg scheutig is geweest met het beantwoorden van vragen en het verstrekken van informatie. Niettemin heeft Liander voorafgaand aan en tijdens de comparitie van partijen een deel van de door [gedaagde] gewenste documentatie verstrekt en heeft zij een groot deel van de door [gedaagde] gestelde vragen beantwoord. Voor zover al kan worden aangenomen dat [gedaagde] pas kon (of hoefde) te betalen nadat al haar vragen waren beantwoord, is er hoe dan ook op dit moment geen sprake van een situatie waarin Liander [gedaagde] verhindert haar verplichtingen na te komen. Op de vraag of de weigering van Liander vragen te beantwoorden en stukken te verstreken gevolgen heeft voor de toewijsbaarheid van haar vordering, gaat de rechtbank later in. Tot niet-ontvankelijkheid leidt die weigering in ieder geval niet.
Het procesbelang van Liander
5.4.
In reactie op het verweer van [gedaagde] dat Liander geen belang heeft bij haar vorderingsrecht, omdat zij geen schade (meer) lijdt, heeft Liander aangevoerd dat zij wel degelijk schade heeft geleden, omdat een kabel die haar (economisch) eigendom is beschadigd is geraakt. Zij heeft daarbij aangevoerd dat haar schade abstract moet worden begroot, waarmee zij bedoelt dat de schade moet worden vastgesteld aan de hand van de waardevermindering van de aan haar toebehorende kabel (en, naar de rechtbank begrijpt, de als gevolg van de kabelschade ontstane milieuschade). De hoogte van de schade is volgens Liander in dit geval eenvoudig vast te stellen aan de hand van de facturen voor herstel.
5.5.
Bij de beoordeling van de stellingen van partijen stelt de rechtbank het volgende voorop. Op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet de rechtbank de schade begroten op de wijze die het meest met de aard daarvan in overeenstemming is. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan in het geval van zaakschade, onder andere met het oog op de hanteerbaarheid van de methode van schadebegroting, worden geabstraheerd van bepaalde omstandigheden, die betrekking hebben op de bijzondere situatie van de benadeelde eigenaar. Dit uitgangspunt wordt in de literatuur en jurisprudentie algemeen aangeduid met de term “abstracte schadebegroting”. Nu in dit geval sprake is van zaakschade, kan de schade van Liander – zoals zij heeft gesteld – daarom in beginsel abstract worden begroot.
5.6.
In het algemeen wordt er bij het zogenoemd abstract begroten van schade vanuit gegaan dat de schade die de eigenaar van de beschadigde zaak lijdt, bestaat uit de waardevermindering van de zaak als gevolg van de beschadiging. Die waardevermindering zal in het algemeen, als reparatie mogelijk en verantwoord is, gelijk te stellen zijn aan de naar objectieve maatstaven te berekenen herstelkosten. De objectieve herstelkosten worden op hun beurt weer gesteld op het bedrag dat een bekwaam reparateur voor de reparatie in rekening zou hebben gebracht. Omdat bij deze wijze van begroten wordt geabstraheerd van omstandigheden die de individuele eigenaar van de beschadigde zaak aangaan, is het volgens vaste rechtspraak niet relevant of de gedupeerde eigenaar zijn zaak heeft laten herstellen, door wie hij het herstel heeft laten uitvoeren en of hij wellicht een korting op de herstelkosten heeft bedongen.
5.7.
Vast staat dat Liander de economisch eigenaar is van de kabel, dat zij een wettelijke verplichting heeft om tot herstel van de kabel over te gaan en dat zij dus door de beschadiging van de kabel een nadeel in haar vermogen heeft geleden. Weliswaar is dit nadeel opgeheven doordat de met het herstel gemoeide facturen zijn betaald door Reddyn en personeel van Alliander zich met het herstel heeft bezig gehouden, maar dit is een omstandigheid in de sfeer van Liander die [gedaagde] als schadeveroorzaker niet aangaat.
5.8.
Het beroep van [gedaagde] op het arrest van de Hoge Raad van 28 april 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA5651) gaat niet op. In deze uitspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, wanneer op het moment van schadevaststelling door de rechter blijkt dat de aanvankelijk opgetreden waardevermindering ongedaan is gemaakt door (in dat geval) van overheidswege uitgevoerde werkzaamheden, dit waardeherstel
een niet met de individuele situatie van de eigenaar samenhangende omstandigheid isen dat deze omstandigheid wel een rol speelt bij het bepalen van de schade, om te voorkomen dat meer dan de werkelijk geleden schade wordt vergoed. Naar het oordeel van de rechtbank zit het verschil met deze zaak hem in de gecursiveerde passage: de facturen voor het herstel van de schade zijn in dit geval betaald door Reddyn en Alliander (die gelieerd zijn aan Liander) op basis van een afspraak met Liander.
5.9.
Voor zover [gedaagde] tot slot nog heeft aangevoerd dat zij het risico loopt dat zij ook door Reddyn en Alliander wordt aangesproken en dat niet van haar kan worden verlangd dat zij dezelfde schade twee keer betaalt, passeert de rechtbank dit verweer. Niet valt immers in te zien op basis van welke grondslag de genoemde vennootschappen [gedaagde] zouden kunnen aanspreken.
5.10.
Dit betekent dat Liander vorderingsgerechtigd is en dat zij belang heeft bij haar vordering. De rechtbank zal de vordering van Liander daarom hierna inhoudelijk beoordelen.
De hoogte van de schade
5.11.
Partijen verschillen van mening over de vraag welke eisen gesteld kunnen worden aan de onderbouwing door Liander van haar schadevordering enerzijds en aan de motivering van de betwisting daarvan door [gedaagde] anderzijds. Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) draagt de partij die zich beroept op de rechtgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van deze feiten of rechten. Dit betekent dat het aan Liander is om feiten en omstandigheden te stellen die het oordeel kunnen dragen dat zij de gestelde schade heeft geleden. Indien en voor zover [gedaagde] die stellingen voldoende gemotiveerd weerspreekt, zal Liander haar stellingen ook moeten bewijzen. Dit laat onverlet dat de rechter op grond van artikel 6:97 BW bevoegd (en gehouden) is de schade te begroten en om de omvang van de schade te schatten als deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Uitgangspunt daarbij is dat Liander als benadeelde partij zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin zij had verkeerd, wanneer de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet had voorgedaan.
5.12.
Liander heeft gesteld dat haar schade bestaat uit de kosten, die zijn gemoeid met het herstel van de kabel en de bodemsanering. Het totaal van de gevorderde herstelkosten bedraagt € 247.558,96 en valt uiteen in de volgende posten:
€ 12.207,00 aan uren eigen personeel
€ 10.667,18 aan materialen uit eigen magazijn
€ 28.715,49 voldaan aan Almad Eco
€ 345,00 voldaan aan Geo-maatwerk
€ 833,00 voldaan aan [A] Advies & Beheer
€ 4.987,00 voldaan aan LiBerty Expertisebureau B.V.
€ 68.828,47 voldaan aan Prysmian Cables & Systems B.V.
€ 110.565,48 voldaan aan Visser & Smit Hanab Distributie B.V.
€ 380,63 voldaan aan Winder Limmen
€ 2.200,00 voldaan aan [B]/[C] (gewasschade)
€ 647,50 voldaan aan [D] (gewasschade)
€ 7.182,21 aan administratiekosten
--------------------------------------------------------------------------------------------- +
€ 247.558,96 totaal
5.13.
[gedaagde] heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de herstelkosten significant hoger liggen dan de herstelkosten van vergelijkbare schades en heeft aangevoerd dat Liander wellicht andere (goedkopere) mogelijkheden had om de schade te herstellen. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij. Nu Liander door [gedaagde] in de positie is gebracht dat zij snel tot herstel moest overgaan, kunnen niet al te hoge eisen worden gesteld aan de beslissingen die Liander in het kader van schadeherstel heeft genomen. De enkele omstandigheid dat de in dit geval gemaakte kosten hoger zijn dan bij beschadiging van 50kV-kabels doorgaans het geval is, maakt niet dat de door Liander gevorderde kosten onredelijk zijn. In het licht van de toelichting van Liander als geformuleerd in haar brief van 19 december 2013 (zie 2.13) en het feit dat haast was geboden bij het herstel van de schade, heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat Liander er in redelijkheid niet voor heeft kunnen kiezen om de schade op deze manier te herstellen. Het verweer van [gedaagde] dat er misschien ook goedkopere mogelijkheden waren om de schade te herstellen kan daarom niet slagen. Dit betekent dat de rechtbank ervan uit gaat dat de schade van Liander in beginsel gelijk is aan gevorderde herstelkosten, met inachtneming van het hierna volgende.
5.14.
[gedaagde] heeft een aantal kostenposten met name betwist. Zij heeft in dit verband:
verweer gevoerd tegen de in rekening gebrachte kosten voor de uren van een opzichter van Alliander en de inzet van vrachtwagens door Almad Eco;
verweer gevoerd tegen de in rekening gebrachte kosten onder de post “opslag inkoop en logistiek 10%” (begrepen in het in 5.12 genoemde kopje “materialen uit eigen magazijn);
verweer gevoerd tegen de gevorderde opslag van 3% aan administratiekosten, de kosten voor eigen personeel en de gevorderde kosten voor vaststelling van schade en aansprakelijkheid;
betwist dat de milieuschade in causaal verband staat tot haar handelen;
betwist dat het vervangen van een overgangsmof noodzakelijk was dat deze kosten dus in causaal verband staan tot haar handelen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ad i. uren opzichter en inzet vrachtwagens
5.15.
[gedaagde] heeft er ter onderbouwing van haar verweer op gewezen dat bij soortgelijke schades (dat wil zeggen beschadiging van 50 kV-kabels) doorgaans veel minder interne uren noodzakelijk zijn en dat ook niet valt in te zien waarom er zoveel uren in rekening zijn gebracht voor de inzet van vrachtwagens. Liander heeft ter zitting gemotiveerd uiteen gezet dat het een meer gecompliceerde schade betrof dan gebruikelijk, omdat – kort gezegd – de schadelocatie zich onder het wateroppervlak van de sloot bevond. Ook heeft zij ter zitting gemotiveerd betwist dat de werkzaamheden van Almad Eco afwijken van hetgeen te verwachten is in een geval als dit, waarin olie lekt uit een oliedrukkabel en de daardoor ontstane vervuiling vervolgens moet worden gesaneerd. In het licht van deze toelichting van Liander ter zitting, vindt de rechtbank de betwisting door [gedaagde] van de genoemde schadeposten onvoldoende. Deze kosten komen dus voor vergoeding in aanmerking.
Ad ii. opslag inkoop en logistiek
5.16.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar verweer tegen deze kostenpost aangevoerd dat niet is gebleken dat de gebruikte materialen specifiek op voorraad zijn gehouden voor dit soort calamiteiten. Nu de kosten van deze materialen ten behoeve van de normale bedrijfsvoering worden gemaakt, kunnen ze volgens [gedaagde] niet als schade worden aangemerkt. Liander heeft ter zitting gesteld dat zij (dan wel Reddyn) materialen op voorraad houdt om veelvuldig voorkomende schades snel te kunnen repareren. De rechtbank vindt deze uitleg alleszins plausibel. Nu niet ter discussie staat dat leidingschades regelmatig voorkomen, houdt het beheer van de kabels (wat de taak is van Liander) ook in dat zij kabelschades zo snel als mogelijk repareert. De door [gedaagde] genoemde “normale bedrijfskosten” worden dus ook gemaakt met het oog op het noodzakelijk herstel van kabels. Dit betekent dat de met inkoop en logistiek van materiaal samenhangende kosten in rekening kunnen worden gebracht bij [gedaagde] . Nu [gedaagde] niet heeft betwist dat de opslag van 10% van de kosten van de materialen die zijn gebruikt voor het herstel redelijk is, komt het totale schadebedrag van € 969,74 voor toewijzing in aanmerking.
Ad iii. Administratiekosten / eigen personeel / kosten vaststelling schade en aansprakelijkheid
5.17.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat er dubbeltellingen zitten in de schadeopstelling van Liander. Zij heeft er in dit verband op gewezen dat Liander haar de volgende posten in rekening wil brengen:
- € 7.182,21 aan administratiekosten (te weten 3% van het totale schadebedrag);
- € 12.207 voor de kosten voor eigen personeel van Alliander;
- € 3.500 voor kosten voor vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
Daarnaast vordert Liander vergoeding van € 4.987 voor de kosten die zij heeft gemaakt voor haar schade-expert.
[gedaagde] voert aan dat onduidelijk is welk gedeelte van de interne personeelskosten ziet op de vaststelling van schade en aansprakelijkheid (waarvoor ook een afzonderlijke vordering wordt ingediend), terwijl het bovendien feitelijk de expert zal zijn geweest die heeft vastgesteld hoe de schade is ontstaan en wie daarvoor aansprakelijk is. Tot slot heeft [gedaagde] aangevoerd dat Liander niet duidelijk heeft gemaakt waarop de forfaitaire opslag van 3% aan administratiekosten betrekking heeft.
5.18.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , heeft Liander haar diverse schadeposten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk gemaakt. De enkele verwijzing naar eerdere rechtspraak waarin bepaalde interne kostenposten zijn toegewezen, zonder aan te geven waarom die situaties vergelijkbaar zijn met (of juist afwijken van) de onderhavige, volstaat in dit verband niet. Dat spreekt te meer, nu de kosten die Liander [gedaagde] in rekening wil brengen aanzienlijk zijn.
5.19.
Vast staat dat de rekening van schade-expert Liberty is betaald, zodat de hiermee gepaard gaande kosten zonder meer aan [gedaagde] kunnen worden doorbelast. Liander heeft echter onvoldoende weersproken dat er overlap zit in de door haar in rekening gebrachte “interne” kosten en de kosten voor vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Nu vast staat dat Liander wel bepaalde interne kosten heeft moeten maken, zal de rechtbank deze schattenderwijs vaststellen op € 15.000.
Ad iv. milieuschade
5.20.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij niet aansprakelijk is voor een deel van de door Liander gestelde milieuschade, omdat deze schade niet het gevolg is van haar handelen. [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat zij aanwijzingen heeft dat er al vóór 14 mei 2013 signalen waren dat olie uit de kabel lekte, maar dat Liander heeft nagelaten naar aanleiding daarvan actie te ondernemen. Liander heeft dit betwist.
5.21.
Vast staat dat er olielekkage is ontstaan door de door [gedaagde] veroorzaakte beschadiging van de kabel. [gedaagde] heeft niet betwist dat het, ingeval van schade aan een oliedrukkabel, noodzakelijk is dat olie wordt bijgepompt om het “droogvallen” van de kabel te voorkomen (en dat dit – zolang de beschadiging niet is ontdekt – leidt tot extra olielekkage). Vast staat dat dat in dit geval ook is gebeurd. Dit alles betekent dat in beginsel de kosten van – kort gezegd – het verhelpen van de milieuschade in causaal verband staan tot de gedraging van [gedaagde] . Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt heeft willen stellen dat het causale verband is doorbroken door het door haar gestelde nalatig handelen van Liander, heeft zij dit standpunt onvoldoende onderbouwd. Wél kunnen de stellingen van [gedaagde] een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of (een deel van) de schade wegens eigen schuld voor rekening van Liander moet blijven. Deze vraag komt later aan de orde (zie 5.28 tot en met 5.31).
Ad v. vervangen overgangsmof
5.22.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat Liander onvoldoende heeft onderbouwd dat het noodzakelijk was een zogenoemde overgangsmof, die zich ongeveer 20 meter van de schadelocatie bevond, te vervangen. Zij heeft dus het causaal verband tussen de vervangingskosten van de mof en haar onrechtmatige gedraging betwist.
5.23.
Liander heeft in haar brief van 19 december 2013 (zie 2.13) geschreven dat zich nabij de overgangsmof vuil bevond en dat is besloten de mof te vervangen omdat vuil de integriteit van de mof kan aantasten. [gedaagde] heeft vervolgens bij herhaling verzocht om informatie over de afstand tussen de overgangsmof en de plaats waar de kabel beschadigd was geraakt. Daarnaast heeft zij een onderbouwing gevraagd van de stelling dat de mof vervuild was geraakt. Liander heeft steeds geweigerd deze vraag te beantwoorden. Ook in deze procedure heeft zij aanvankelijk geen enkele aanvullende informatie gegeven. Pas vlak voorafgaand aan de zitting heeft zij de gevraagde netwerktekeningen overgelegd, aan de hand waarvan duidelijk is geworden waar de kabel precies beschadigd is geraakt en waar zich de verschillende moffen bevonden.
5.24.
Ter zitting heeft Liander desgevraagd verklaard dat de overgangsmof vervuild was en dat deze om die reden vervangen moest worden. Zij heeft deze verklaring niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld door middel van het overleggen van meetresultaten. [gedaagde] heeft ter zitting gemotiveerd aangevoerd dat de afstand tussen de beschadiging en de overgangsmof ongeveer 20 meter was, dat de schade binnen twee dagen is hersteld en dat het – met name omdat een oliedrukkabel op overdruk staat – niet aannemelijk is dat de vervuiling zich binnen twee dagen over 20 meter heeft kunnen verspreiden. In het licht van die betwisting heeft Liander (die heeft erkend dat er meetrapporten bestaan maar heeft geweigerd deze over te leggen), niet voldoende onderbouwd dat het als gevolg van vervuiling noodzakelijk was de overgangsmof te vervangen. Omdat Liander expliciet te kennen heeft gegeven dat zij ook niet bereid is de meetrapporten in het geding te brengen, wordt aan bewijslevering op dit punt niet toegekomen.
5.25.
Liander heeft bovendien gesteld dat het vervangen van de overgangsmof ook noodzakelijk was, omdat er niet te veel moffen binnen korte afstand van elkaar kunnen worden geplaatst. [gedaagde] heeft ook deze stelling gemotiveerd betwist. Nu Liander haar stelling vervolgens in het geheel niet heeft onderbouwd, is ook de juistheid van deze stelling niet komen vast te staan. Voor bewijslevering is evenmin plaats. Dit betekent dat de kosten van het vervangen van de overgangsmof niet voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking komen, nu de noodzaak van die vervanging niet is aangetoond.
5.26.
Geen van partijen heeft zich uitgelaten over de kosten van de overgangsmof en over de vraag wat de kosten zouden zijn geweest, als deze mof niet zou zijn vervangen maar er een andere verbinding zou zijn gemaakt tussen de bestaande kabel en het deel van de kabel dat moest worden vervangen. Dit betekent dat de rechtbank de schade op grond van artikel 6:97 BW zal schatten. Met inachtneming van hetgeen de rechtbank hiervoor onder 5.19 overwoog, schat de rechtbank de (hoofdsom van de) door Liander geleden schade op € 225.000. In dit bedrag zijn de kosten (uit welke hoofde dan ook) voor vaststelling van schade en aansprakelijkheid verdisconteerd, zodat voor afzonderlijke toewijzing daarvan geen aanleiding bestaat.
Eigen schuld van Liander?
5.27.
[gedaagde] heeft gesteld dat Liander zelf heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade en dat (een deel van) die schade dus voor haar eigen rekening moet blijven. Zij heeft in dit verband aangevoerd
  • dat Liander niet adequaat heeft gereageerd op de olielekkage; en
  • dat Liander niet is komen opdagen op afspraken om de kabel aan te wijzen.
Liander heeft de stellingen van [gedaagde] betwist.
Niet adequaat optreden na ontstaan olielekkage
5.28.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat Liander eigen schuld heeft aan het ontstaan van de schade, omdat zij al ruim vóór 14 mei 2013 op de hoogte was (of had moeten zijn) van de olielekkage, maar toen geen actie heeft ondernomen. Doordat Liander niet eerder onderzoek heeft gedaan naar het weglekken van olie, is een veel ernstiger milieuverontreiniging ontstaan dan noodzakelijk. De kosten die samenhangen met het herstel daarvan, moeten daarom volgens [gedaagde] voor rekening van Liander blijven.
5.29.
In het kader van de normale regels van stelplicht en bewijslast ligt het op de weg van [gedaagde] om nader te onderbouwen dat Liander eerder op de hoogte was (of had kunnen zijn) van de olielekkage. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar stelling aangevoerd dat [expert 1] , de door Liander ingeschakelde deskundige, aan haar uitvoerder [E] heeft verteld dat Liander de kabel vanaf half april 2013 al een paar keer op druk had moeten zetten. Dit correspondeert met het feit dat volgens de facturen van Prysmian 106 liter olie in de kabel is bijgepompt, wat volgens [gedaagde] niet in slechts één of twee dagen kan zijn gebeurd. [gedaagde] grondt haar stelling daarnaast op de rapportage van Almad Eco, waarin staat dat de lekkage van kabelolie is ontdekt doordat er olie op het slootwater werd aangetroffen. [gedaagde] leidt hieruit af dat er al veel olie de grond in was gestroomd, voordat Liander actie ondernam. Omdat oliedrukkabels zijn voorzien van een controlesysteem dat in staat is een klein verlies van oliedruk te detecteren, kan het niet anders dan dat Liander al eerder moet hebben kunnen weten van de olielekkage.
5.30.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] haar standpunt, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door Liander, onvoldoende onderbouwd. In dit verband geldt dat – anders dan [gedaagde] betoogt – uit de rapportage van Almad Eco niet blijkt dat de vondst van olie op het oppervlaktewater aanleiding vormde om onderzoek te doen naar het bestaan van een kabelschade. Wel leidt de rechtbank uit deze rapportage af dat de vondst van olie ertoe heeft geleid dat de schadelocatie kon worden vastgesteld.
Daarbij komt dat uit de facturen van Prysmian kan worden afgeleid dat zij pas op 14 mei 2013 is ingeschakeld en dat zij op diezelfde dag 106 liter olie heeft bijgeperst. De stelling van [gedaagde] dat al vóór 14 mei 2013 olie is bijgeperst in de kabel, wordt dus weersproken door de beschikbare stukken. De enkele verklaring van [E] vormt, mede gelet op het verweer van Liander, een onvoldoende onderbouwing van de stelling van [gedaagde] . In dit verband geldt dat [gedaagde] mogelijkheden had om – ook zonder dat zij beschikte over nadere gegevens van Liander – zelfstandig aan informatie te komen om haar stelling te onderbouwen. Zo stond niets eraan in de weg dat zij [expert 1] of Prysmian om nadere informatie vroeg.
5.31.
Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat Liander voor 14 mei 2013 op de hoogte was of had kunnen zijn van de olielekkage.
Niet nakomen van gemaakte afspraken
5.32.
[gedaagde] heeft daarnaast gesteld dat zij tijdens de werkzaamheden tot twee keer toe heeft gebeld met Liander met de mededeling dat zij de kabel niet kon vinden en met het verzoek aan Liander deze te komen aanwijzen. [gedaagde] heeft betoogd dat zij beide keren een afspraak heeft gemaakt met Liander, maar dat er op het afgesproken tijdstip niemand is gekomen. Liander heeft deze stellingen niet (althans niet voldoende) betwist, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan. De omstandigheid dat [gedaagde] de gemaakte afspraken volgens Liander schriftelijk had moeten vastleggen (wat [gedaagde] overigens betwist), is voor de beoordeling van het verwijt van [gedaagde] niet relevant, omdat vaststaat dat partijen tot twee keer toe hebben afgesproken dat een medewerker van Liander op de werklocatie zou langskomen.
5.33.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat Liander – door twee afspraken om de kabel aan te wijzen niet na te komen – zelf heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Liander heeft dat betwist. Zij heeft allereerst aangevoerd dat [gedaagde] niet met het juiste nummer van Liander heeft gebeld. Volgens Liander heeft [gedaagde] gebeld naar het algemene informatienummer dat staat vermeld in de KLIC-brief (zie 2.3), terwijl [gedaagde] had moeten bellen naar het nummer van de afdeling hoogspanning, dat staat vermeld in de bij de brief gevoegde ‘Voorwaarden graafwerkzaamheden’ (zie eveneens 2.3). Nu echter is komen vast te staan dat in beide documenten hetzelfde nummer staat vermeld, moet ervan worden uitgegaan dat [gedaagde] twee keer contact heeft opgenomen met het door Liander aangewezen telefoonnummer. Zelfs als [gedaagde] al het verkeerde nummer zou hebben gebeld, kan dat Liander niet baten. In dat geval geldt immers dat [gedaagde] de betrokken medewerker van Liander twee maal heeft verteld waarover het ging (namelijk het niet kunnen lokaliseren van een hoogspanningskabel) en dat deze medewerker beide keren heeft toegezegd dat er op een bepaald moment een – naar mag worden aangenomen – op het gebied van hoogspanning gespecialiseerde medewerker van Liander zou langskomen. Die medewerker achtte zich dan dus kennelijk in staat om afspraken te maken voor de afdeling hoogspanning. Als Liander dan de gemaakte afspraak niet nakomt, komt dat voor haar rekening en risico.
5.34.
Liander heeft daarnaast als verweer aangevoerd dat er voor haar geen verplichting bestaat de exacte locatie van de kabel aan te wijzen (en dat zij daartoe ook zonder nader onderzoek niet altijd in staat is). Als er al een medewerker op de werklocatie aanwezig zou zijn geweest, zou deze de kabel niet hoeven (en kunnen) aanwijzen, aldus Liander. Desgevraagd heeft Liander ter zitting verklaard dat haar medewerkers aan grondroerders wel aanwijzingen geven over de manieren waarop zij een kabel kunnen lokaliseren. In het licht van deze toelichting gaat de rechtbank ervan uit dat Liander – als zij wél volgens afspraak zou zijn langsgekomen – [gedaagde] had geadviseerd over het lokaliseren van de kabel, wat ertoe zou hebben geleid dat de kabel zou zijn gevonden en dat [gedaagde] daarmee bij haar werkzaamheden rekening had kunnen houden. Dit betekent dat de schade mede is veroorzaakt door Liander zelf.
5.35.
In het licht van het vorenstaande staat de schade zowel in causaal verband met de beschadiging daarvan door [gedaagde] als met de omstandigheid dat Liander tot twee keer toe een gemaakte afspraak om naar de bouwlocatie te komen niet is nagekomen. De rechtbank is van oordeel dat het onrechtmatig handelen van [gedaagde] voor 90% aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen en het handelen van Liander voor 10%, zodat de schadevergoedingsplicht van [gedaagde] met 10% dient te worden verminderd. Dit betekent dat de vorderingen van Liander worden toegewezen tot een bedrag van € 202.500,00.
De gevorderde wettelijke rente
5.36.
Liander vordert wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 14 mei 2013, omdat zij op dat moment schade heeft geleden. [gedaagde] heeft aangevoerd dat Liander geen recht heeft op betaling van wettelijke rente, omdat zij in schuldeisersverzuim is geraakt door geen antwoord te geven op concrete vragen van de zijde van [gedaagde] . De rechtbank volgt [gedaagde] daarin niet.
5.37.
Vast staat dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Liander en dat zij daardoor schadeplichtig is geworden. Volgens vaste rechtspraak is de vordering van een schadelijdende partij opeisbaar vanaf het moment waarop de schade intreedt. Betaalt de schadeveroorzakende partij niet, dan is zij direct in verzuim en moet zij wettelijke rente betalen over de verschuldigde schadevergoeding.
5.38.
Hoewel aan [gedaagde] moet worden toegegeven dat de houding van Liander uiterst onbuigzaam is geweest, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waarin zij [gedaagde] heeft verhinderd aan haar betalingsverplichting te voldoen. Van schuldeisersverzuim is dan ook geen sprake. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om Liander op andere gronden haar vordering tot betaling van wettelijke rente over de hoofdsom te ontzeggen. In dit verband geldt dat [gedaagde] er sinds 2013 rekening mee heeft kunnen houden dat zij een bedrag aan Liander verschuldigd was en dat zij, nu zij het aan Liander verschuldigde bedrag al die tijd onder zich heeft gehouden, het rendement daarvan (hoewel in het huidige economische klimaat beperkt) zelf heeft ontvangen.
5.39.
Nu [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen de stelling van Liander dat [gedaagde] de wettelijke rente over de hoofdsom moet betalen vanaf 14 mei 2013 (de datum waarop zij de schade ontdekte), zal de vordering in zoverre worden toegewezen.
De proceskosten
5.40.
Liander vordert dat [gedaagde] in haar proceskosten wordt veroordeeld. Dit gedeelte van de vordering zal worden afgewezen, en wel om de volgende reden.
5.41.
In een geval als dit, waarin Liander schade heeft geleden waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is, mag van partijen worden verwacht dat zij over en weer elkaar de informatie verschaffen die redelijkerwijs nodig is om elkaars standpunt te kunnen begrijpen en daarop inhoudelijk te kunnen reageren. Naar het oordeel van de rechtbank is Liander – in ieder geval voorafgaand aan deze procedure – tekort is geschoten in deze verplichting. Uit de correspondentie tussen partijen in 2013 en 2014 volgt dat [gedaagde] niet negatief stond tegenover het betalen van de door Liander gevorderde schadevergoeding, maar dat zij inhoudelijke en concrete vragen had over de hoogte van de vordering. De rechtbank vindt dit alleszins begrijpelijk, al was het maar omdat de schade veel hoger uitviel dan eerder door de deskundige van Liander zelf was begroot (zie 2.9) en ook ruim hoger is dan normaal bij schade aan 50 kV-kabels het geval is. Ook beschikte [gedaagde] niet over de tekening van de kabel en moffen in de situatie ten tijde van de beschadiging, zodat zij niet kon beoordelen hoe ver de schadelocatie zich van de diverse moffen bevond. Liander heeft echter bij brief van 2 mei 2014 geweigerd de vragen van [gedaagde] te beantwoorden en heeft ook de gevraagde situatieschetsen niet verstrekt (zie 2.16). Zelfs nadat de advocaat van [gedaagde] duidelijk te kennen gaf dat [gedaagde] wel wilde betalen, maar dat zij daarvoor moest beschikken over nadere informatie (zie 2.19), volhardde Liander in haar standpunt en volstond zij met het opsturen van een concept dagvaarding (zie 2.20).
5.42.
Hoewel het verweer van [gedaagde] in deze procedure niet anders was dan in de voorafgaande correspondentie, heeft Liander in deze procedure (zij het pas vlak voorafgaand aan en tijdens de comparitie) de door [gedaagde] verlangde feitelijke informatie grotendeels wél verschaft. Op basis van die informatie is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de vordering van Liander goeddeels toewijsbaar is. Nu echter niet valt in te zien waarom Liander deze informatie niet al veel eerder heeft verstrekt, beschouwt de rechtbank de proceskosten van Liander als nodeloos gemaakt en zal zij deze voor rekening van Liander laten. Dit betekent dat iedere partij zijn eigen proceskosten zal moeten dragen.

6.De beoordeling in het incident

6.1.
Nu is voldaan aan de voorwaarden waaronder [gedaagde] haar incidentele vordering heeft ingesteld, komt de rechtbank toe aan de beoordeling daarvan. Een vordering op grond van artikel 843a Rv kan worden toegewezen als is voldaan aan alle hierna genoemde voorwaarden: (i) de eiser moet een rechtmatig belang hebben en (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden (iii) ten aanzien van een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij zijn. Bovendien (iv) moet de wederpartij – kort gezegd – over de bescheiden (kunnen) beschikken.
6.2.
Daargelaten of de gevorderde bescheiden voldoen aan de voorwaarden genoemd onder (ii), (iii) en (iv), zal de incidentele vordering worden afgewezen omdat [gedaagde] daarbij geen belang meer heeft. De gevorderde stukken zijn deels overgelegd, terwijl de overige documenten geen verschil maken voor de uitkomst van de de hoofdzaak.
6.3.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Liander begroot op nihil.

7.De beslissing

De rechtbank
in het incident
7.1.
wijst het gevorderde af,
7.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van Liander tot op heden begroot op nihil,
in de hoofdzaak
7.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Liander te betalen een bedrag van € 202.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 14 mei 2013 tot de dag van volledige betaling en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
7.4.
bepaalt dat ieder de eigen proceskosten betaalt,
7.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 2579